In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een bestuurlijke boete van € 1.309,27 opgelegd gekregen op basis van de Participatiewet (Pw) wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 17 juli 2018 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 9 oktober 2018 vastgesteld dat de schending van de inlichtingenplicht door eiseres was aangetoond, maar dat het college niet had aangetoond dat er een benadelingsbedrag was. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen, maar het college heeft besloten hiervan geen gebruik te maken.
De rechtbank heeft vervolgens het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft bepaald dat het college binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen, waarbij het rekening moet houden met de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.002,-. De rechtbank heeft benadrukt dat de beroepsgronden die niet zijn besproken, opnieuw aan de orde moeten komen in de nadere besluitvorming van het college.