ECLI:NL:RBDHA:2018:14557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd op basis van de Participatiewet, schending inlichtingenplicht, en de bestuurlijke lus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een bestuurlijke boete van € 1.309,27 opgelegd gekregen op basis van de Participatiewet (Pw) wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 17 juli 2018 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 9 oktober 2018 vastgesteld dat de schending van de inlichtingenplicht door eiseres was aangetoond, maar dat het college niet had aangetoond dat er een benadelingsbedrag was. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om het geconstateerde gebrek in het besluit te herstellen, maar het college heeft besloten hiervan geen gebruik te maken.

De rechtbank heeft vervolgens het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat het niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft bepaald dat het college binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit moet nemen, waarbij het rekening moet houden met de uitspraak en de eerdere tussenuitspraak. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 1.002,-. De rechtbank heeft benadrukt dat de beroepsgronden die niet zijn besproken, opnieuw aan de orde moeten komen in de nadere besluitvorming van het college.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. van der Eijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: [verweerder]).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete ingevolge de Participatiewet (Pw) opgelegd van € 1.309,27.
Bij besluit van 18 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 9 oktober 2018 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek te herstellen. Verweerder is verzocht zo spoedig mogelijk aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van deze gelegenheid.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak schriftelijk verklaard geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder weliswaar heeft aangetoond dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden, maar dat dit – in het licht van de gemotiveerde betwisting daarvan door eiseres – niet kan gelden voor het benadelingsbedrag. Nu verweerder het benadelingsbedrag aldus niet heeft aangetoond, was verweerder gehouden toepassing te geven aan artikel 18a, derde of vierde lid, van de Pw, en aldus hetzij een boete, hetzij een schriftelijke waarschuwing op te leggen. Omdat het aan verweerder is om, in het licht van de onderhavige feiten en omstandigheden, alsnog die keuze te maken, heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld hiervan geen gebruik te zullen maken. Daarom verklaart de rechtbank het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat het om voornoemde reden niet zorgvuldig is voorbereid en niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat, zoals overwogen, de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. De reden daarvoor is nu juist dat verweerder geen poging heeft ondernomen het gebrek te herstellen. Om die reden ziet de rechtbank evenmin aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. Verweerder heeft hiervoor zes weken nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
Voor zover in de tussenuitspraak niet alle beroepsgronden zijn besproken, heeft dat te maken met het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit. De uitkomst van die beroepsgronden hangt namelijk af van de uitkomst van de nadere besluitvorming van verweerder op het punt van het gebrek. Daarom kan de rechtbank die beroepsgronden ook in deze uitspraak niet beoordelen. Deze punten zullen in de nadere besluitvorming van verweerder opnieuw aan de orde moeten komen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken nadat deze uitspraak gezag van gewijsde heeft gekregen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.M. Harms, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.D. David, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2018
rechter
--- de griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen ---
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.