ECLI:NL:RBDHA:2018:14915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
NL18.20787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Italië voor asielaanvraag en toepassing Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een procedure over de verantwoordelijkheid van Italië voor de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, had deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening. Verweerder stelde dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, omdat eiser daar eerder een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Eiser betwistte deze verantwoordelijkheid, stellende dat hij nooit asiel had aangevraagd in Italië en dat hij het land al een jaar had verlaten. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder terecht had aangenomen dat Italië verantwoordelijk was, gebaseerd op het Eurodac-systeem, waaruit bleek dat eiser op 20 juni 2016 een asielaanvraag in Italië had ingediend. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser over de opvangproblemen in Italië en de humanitaire clausule, omdat hij niet had aangetoond dat de situatie in Italië zodanig was dat de overdracht niet kon plaatsvinden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20787
V-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.20788, plaatsgevonden op 12 december 2018 in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.E. Hynd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat Italië niet verantwoordelijk voor de behandeling van zijn aanvraag kan worden geacht omdat hij in Italië nooit asiel heeft aangevraagd, maar daar slechts geregistreerd heeft gestaan. Ook voert eiser aan dat Italië niet verantwoordelijk kan worden geacht, nu hij de lidstaat al een jaar heeft verlaten. De rechtbank stelt vast dat verweerder de verantwoordelijkheid van Italië baseert op het onderzoek dat hij op 20 juni 2018 in het Eurodac-systeem heeft verricht. Volgens de informatie in dit systeem heeft eiser op 20 juni 2016 een verzoek om internationale bescherming gedaan [1] . Italië heeft dat met de claimacceptatie ook bevestigd. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ervan uit mag gaan dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Dat de behandeling van de asielaanvraag zou hebben stilgelegen, zoals eiser heeft betoogd, doet daar niets aan af. Dat eiser voor een periode buiten Italië in Duitsland en Nederland heeft verbleven, en dat eiser de intentie en wens heeft om in Nederland een asielaanvraag te doen, doet evenmin af aan de vastgestelde verantwoordelijkheid van Italië op grond van de Dublinverordening [2] . Eiser heeft ter zitting betoogd dat de twaalfmaandentermijn was verstreken, maar deze termijn gaat niet op, omdat eiser een asielaanvraag in Italië heeft ingediend.
2. Eiser voert verder aan dat de opvangproblemen bij asielzoekers zo ernstig zijn, dat er sprake is van systeemfouten, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Volgens de heersende rechtspraak mag verweerder ten opzichte van Italië nog steeds uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet meer kan. Eiser is daarin niet geslaagd. Wat hij heeft aangevoerd, heeft betrekking op het niet toelaten van bootvluchtelingen tot de Italiaanse havens. Dit staat los van de positie van Dublinclaimanten, zoals eiser. Dat eiser tijdens zijn verblijf in Italië geen opvang en onvoldoende medische zorg heeft gekregen, leidt niet tot een ander oordeel, omdat eiser zijn stellingen in het geheel niet heeft onderbouwd. Het feit dat eiser in Duitsland een operatie heeft ondergaan, betekent niet dat een behandeling in Italië niet adequaat of toegankelijk zal zijn. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet ervan uit worden gegaan dat ook Italië adequate zorg levert. Eiser heeft bij bericht van 11 december 2018 gewezen op het zogeheten ‘Salvini-decreet’, waaruit zou blijken dat de rechtspositie van asielzoekers in betekenende mate is verslechterd. Eiser is een alleenstaande jonge man. Om die reden kwam hij al niet in aanmerking voor de SPRAR-opvang. Dat betekent dat de uitsluiting van deze voorziening voor een grotere groep asielzoekers hem niet treft. Dat er sprake zou zijn van een verdringingseffect, waardoor ook de asielzoekers die op de CAS-voorzieningen zijn aangewezen, worden getroffen door het decreet, is niet aannemelijk gemaakt. Het opheffen van de humanitaire verblijfsstatus is niet in strijd met de Europese richtlijnen, nu dit een nationaalrechtelijke verblijfstitel betreft.
3. Eiser doet een beroep op de humanitaire clausule omdat hij een niet-heteroseksuele geaardheid heeft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit niet als een zodanig bijzonder feit heeft hoeven achten, eiser heeft immers niet onderbouwd waarom de overdracht van een kennelijke hardheid zou getuigen.
4. De slotsom is dat verweerder niet verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat hij de verantwoordelijkheid daarvoor ook niet aan zich heeft hoeven trekken met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 12 december 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de aanduiding ‘1’ en artikel 24, vierde lid, van de Verordening (EU) nr. 6033/2013.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1454, van 7 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1910, van 6 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2614 en 10 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3246.