ECLI:NL:RBDHA:2018:14921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2464
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor staatloze Palestijnse vrouw in het kader van nareis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een staatloze Palestijnse vrouw uit Syrië, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis om bij haar vader, referent, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het standpunt dat de feitelijke gezinsband met referent was verbroken, omdat eiseres op het moment van de aanvraag meerderjarig was en in haar eigen levensonderhoud voorzag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres feitelijk tot het gezin van referent behoort en dat de gezinsband nooit verbroken is. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden waaronder eiseres in Syrië verkeert, waaronder haar financiële afhankelijkheid van referent en de slechte situatie voor alleenstaande vrouwen, niet voldoende zijn meegenomen in de besluitvorming van verweerder. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische situatie van referent en eiseres niet voldoende zijn meegewogen in de beoordeling van de aanvraag.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was en dat eiseres recht heeft op een mvv. De rechtbank heeft de beslissing van de Staatssecretaris vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij de relevante omstandigheden van eiseres en referent in acht moeten worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2464

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de ten behoeve van eiseres ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [referent] (hierna: referent) afgewezen.
Bij besluit van 28 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Tevens waren ter zitting [referent] (referent) en zijn vrouw S. Osman aanwezig, alsmede L. Makaddam als tolk.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1990 en is een staatloze Palestijnse uit Syrië. Referent, geboren op [geboortedatum] 1956 en ook staatloos, is de vader van eiseres. Referent en zijn vrouw zijn in januari 2016 uit Syrië vertrokken en zijn voor verblijf bij hun minderjarige zoon [minderjarige zoon] ([minderjarige zoon]) via een aanvraag mvv nareis op 13 september 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres heeft gelijktijdig met haar ouders en samen met haar broer [broer] en zus [zus] een aanvraag voor het verblijfsdoel “familie en gezin op grond van artikel 8 van het EVRM” voor verblijf bij hun broer [minderjarige zoon] ingediend. Deze aanvraag is op 9 november 2015 afgewezen, welke afwijzing in rechte vast staat. Referent heeft op
23 september 2016 ten behoeve van eiseres de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd dat de feitelijke gezinsband met referent is verbroken en dat eiseres niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort. Eiseres was op het moment dat referent Nederland in reisde al geruime tijd meerderjarig. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in haar eigen levensonderhoud voorziet en zelfstandig woont. Hierdoor behoort eiseres niet langer tot het gezin van referent.
3. Eiseres heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
Eiseres behoort feitelijk tot het gezin van referent en de gezinsband is nooit verbroken. Het gezin is tijdelijk opgebroken door het verplichte vertrek van referent, maar dit doet geen afbreuk aan het bestaan van de feitelijke gezinsband. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat eiseres in haar eigen levensonderhoud voorziet en dat ze zelfstandig woont. Eiseres woont namelijk in een opvanglocatie voor vluchtelingen en ze krijgt hulp van de plaatselijke voedselbank en liefdadigheidsorganisaties. Daarnaast is eiseres financieel afhankelijk van referent, want ze werkt niet en is niet in staat om te werken.
Voorts loopt eiseres gevaar als ze langer in Syrië verblijft. De omstandigheden zijn in Syrië erg slecht voor alleenstaande jonge vrouwen. Om dit te onderbouwen verwijst eiseres naar het ambtsbericht van 22 juni 2015. Hieruit blijkt dat jonge vrouwen in Syrië worden misbruikt en uitgebuit. De situatie van eiseres in Syrië is precair. Verder voert eiseres aan dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de verklaring van de huisarts van referent over zijn medische klachten. De komst van eiseres naar Nederland zal de gezondheid van referent ten goede komen. Daarnaast is er door verweerder ten onrechte geen rekening gehouden met de gezondheidsklachten van eiseres zelf, te weten eenzaamheid, een psychische stoornis en acute melancholie. Voorts heeft verweerder ten onrechte niet getoetst aan artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Door het van kracht worden van artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) is de scheiding tussen reguliere procedures en asielprocedures minder absoluut geworden. Nu er sprake is van
family lifetussen eiseres en referent is het beroep op artikel 8 van het EVRM ten onrechte niet aangenomen. Ten slotte is ten onrechte voorbijgegaan aan de hoorplicht.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Blijkens paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), voor zover van belang, geldt - indien ten tijde van de aanvraag sprake is van meerderjarige kinderen - eveneens dat het kind in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent moet hebben behoord en die feitelijke gezinsband niet verbroken is.
Voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s).
In het geval dat het meerderjarige kind jongvolwassen is, neemt de IND gezinsleven aan zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
Voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:
  • het kind woont zelfstandig;
  • het kind voorziet in eigen onderhoud;
  • het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
  • het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Deze contra-indicaties zullen per individueel geval beoordeeld worden. Conclusie van de beoordeling kan zijn dat op het moment van vertrek van de referent het meerderjarig kind niet feitelijk behoorde tot het gezin. Indien deze contra-indicaties zich na het vertrek hebben voorgedaan kan de conclusie zijn dat de feitelijke gezinsband verbroken is.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
In geschil is of verweerder de gezinsband tussen eiseres en referent in redelijkheid als verbroken heeft mogen beschouwen omdat is gebleken dat eiseres na het vertrek van referent en zijn vrouw zelfstandig woonde en in haar eigen onderhoud voorzag. Deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank bevestigend te worden beantwoord. Daarvoor is het volgende van belang.
6.2
Verweerder is bij de beoordeling van de feitelijke situatie van eiseres terecht uitgegaan van hetgeen referent in de “Vragenlijst gezinsband” heeft ingevuld, te weten dat eiseres zelfstandig woont op hetzelfde adres als toen referent nog in Syrië woonde en dat eiseres geen eigen inkomen heeft maar overleeft met behulp van een plaatselijke voedselbank en van een klein beetje geld dat zij om de zo veel maanden van een charitatieve organisatie ontvangt. Hoewel namens eiseres in bezwaar is aangevoerd dat zij niet zelfstandig woont maar verblijft in een soort opvangcentrum voor mensen die gevlucht zijn voor de oorlog waar zij samen met haar ouders naartoe is gevlucht, heeft verweerder in het bestreden besluit terecht opgemerkt dat dit niet strookt met hetgeen referent in het eerste gehoor op 9 september 2016 heeft verklaard. Bij die gelegenheid heeft referent immers verklaard dat hij vanuit zijn eigen huis is vertrokken en eiseres daar heeft achtergelaten. Dit komt overeen met hetgeen referent in voornoemde vragenlijst heeft ingevuld. Bij brief van 13 juli 2017 is bovendien nog eens bevestigd namens eiseres dat wat referent bij de aanvraag over eiseres heeft verteld, nog steeds klopt. Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat op geen enkele wijze is aangetoond dat het adres waar eiseres verblijft een opvanglocatie voor vluchtelingen is. Ter zitting is door referent toegelicht dat eiseres is achterbleven in het huurhuis waar het gezin woonde tot referent en zijn vrouw naar Nederland vertrokken. Volgens referent is dit huurhuis een tijdelijke opvang voor ontheemde meisjes en vrouwen. De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij, nu deze niet is onderbouwd en niet valt in te zien waarom deze toelichting niet eerder is gegeven. Gelet hierop is verweerder terecht uitgegaan van de eerdere verklaringen van referent over de woonsituatie van eiseres en heeft verweerder daaruit niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres zelfstandig woont.
6.3
Verder heeft verweerder uit hetgeen referent heeft verklaard bij de aanvraag niet ten onrechte afgeleid dat eiseres zelfstandig hulp ontvangt van de plaatselijke voedselbank en geld van een charitatieve organisatie. Verweerder heeft bij de conclusie dat eiseres in haar eigen onderhoud kan voorzien mogen betrekken dat referent haar financieel ondersteunt vanuit Nederland. Verweerder heeft uit de door referent in bezwaar overgelegde nota’s van tweemaal € 110,- mogen opmaken dat geen sprake is van een structurele financiële ondersteuning van eiseres, maar veeleer van (een) incidentele bijdrage(n) die vanuit Nederland kan worden voortgezet. Aan de stelling van referent in beroep dat hij meer geld heeft overgemaakt aan eiseres, gaat de rechtbank wegens gebrek aan onderbouwing voorbij.
6.4
Samengevat heeft verweerder tot de conclusie kunnen komen dat sprake is van contra-indicaties zoals bedoeld in het beleid en dat eiseres gelet daarop ten tijde van de komst van referent naar Nederland niet meer feitelijk behoorde tot zijn gezin.
7. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat zij als alleenstaande Palestijnse vrouw in Syrië gevaar loopt, heeft verweerder terecht opgemerkt dat dit een asiel gerelateerde grond is die niet valt binnen het toetsingskader van het nareisbeleid.
8. Ten aanzien van de door eiseres aangevoerde medische situatie van referent heeft verweerder terecht opgemerkt dat die omstandigheid niet tot verlening van de gevraagde mvv kan leiden, nu het beleid in C2/4.1 Vc 2000 geen ruimte laat om bij de te verrichte beoordeling de medische situatie van referent te betrekken. Met betrekking tot de medische situatie van eiseres overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiseres lijdt aan (psychische) klachten, maar dat dit onvoldoende is om een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid aan te nemen. Niet gebleken is dat eiseres zich na het vertrek van referent en zijn vrouw niet heeft weten te redden. Voorts blijkt nergens uit dat zij in behandeling is voor haar klachten en dat zij voor zorg en ondersteuning uitsluitend van referent afhankelijk is.
9. Eiseres kan verder niet worden gevolgd in haar betoog dat weigering van de gevraagde mvv in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank wijst erop dat het vaste jurisprudentie is dat de Vw 2000, buiten artikel 29, tweede lid, geen grond biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM (zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:651, en van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711). De beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM dient plaats te vinden in een procedure over een verblijfsvergunning regulier. Deze wijze van toetsen is het gevolg van de waterscheiding tussen asiel-en reguliere procedures, hetgeen het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) in zijn rechtspraak heeft geaccepteerd (zie EHRM 9 februari 2016, appl.no. 39670/11 F.A. tegen Nederland, r.o. 26 en 27 en 12 januari 2016, zaak nr. 46856/07, M.R.A. tegen Nederland, r.o. 93). Het beroep op artikel 3.6a Vb 2000 maakt dit niet anders.
10. Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank dat verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen mag afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en de gronden van het bezwaar is in dit geval aan deze maatstaf voldaan. Het hierop betrekking hebbende beroepsgrond slaagt dan ook niet.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.