ECLI:NL:RBDHA:2018:15456

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
31 december 2018
Zaaknummer
NL 18.10358
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van transgender Cubaanse met betrekking tot groepsvervolging en individuele vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse transgender. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag beoordeeld in het licht van de situatie van LHBTI in Cuba en de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Eiseres stelde dat zij in Cuba te maken had met ernstige vervolging vanwege haar transgenderidentiteit, waaronder mishandeling door de politie en ontslag uit haar werk. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat er geen sprake was van groepsvervolging van LHBTI in Cuba. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en oordeelde dat de aanvraag opnieuw moest worden beoordeeld, waarbij de Staatssecretaris de risico's voor eiseres bij terugkeer naar Cuba opnieuw moest taxeren. De rechtbank stelde een termijn van zes weken voor deze herbeoordeling en veroordeelde de Staatssecretaris tot betaling van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10358

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: drs. F. Gieskes).

ProcesverloopBij besluit van 7 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ter zitting was verder aanwezig [naam] , tolk in de Spaanse taal. Verweerder is, zoals vooraf aangegeven, niet verschenen.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan het beroep
1. Eiseres is van Cubaanse nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] . Op [dag] 2018 is eiseres Nederland ingereisd. Op 30 januari 2018 deed zij haar asielaanvraag bij verweerder.
2. Eiseres heeft het volgende relaas aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres is transgender en heeft vanwege het zijn van transgender in Cuba problemen ondervonden. Zo heeft zij oproepen, waarschuwingsbrieven en boetes van de politie gekregen, is zij langere tijd onder observatie gesteld en aan haar is een meldplicht opgelegd. Ook heeft zij verklaard dat de politie haar op straat vaker heeft aangehouden en meegenomen. Bij één van de aanhoudingen is zij door de politie hardhandig met haar hoofd tegen de politieauto geduwd waardoor zij een hoofdwond opliep en heeft zij slagen op haar rug gekregen voordat zij werd meegenomen. Verder is eiseres als gevolg van haar genderidentiteit [aantal] jaar geleden ontslagen bij haar werk als verpleegster in een bejaardentehuis.
3.1
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit en nationaliteit;
- eiseres is transgender; en
- problemen vanwege het transgender zijn.
3.2.
In zijn voornemen van 26 april 2018 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat “
geloofwaardig wordt geacht dat betrokkene in het verleden in zijn land wel eens door de politie is meegenomen, dat hij daarbij een keer gewond is geraakt, dat hij drie oproepen heeft ontvangen en dat hij vanwege zijn uiterlijk is ontslagen. Het overige relaas is door hem niet geloofwaardig gemaakt”. [1] Over de acht aanhoudingen, waarschuwings- en oproepingsbrieven en boetes heeft eiseres volgens verweerder wisselende en vage verklaringen afgelegd die onvoldoende overeenkomen met de door eiseres overgelegde oproepbriefjes.
3.3
In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt herzien. In dit besluit heeft verweerder als volgt overwogen:

De zienswijze brengt verder naar voren dat betrokkene tijdens het nader gehoor zenuwachtig en in de war raakte, en dat zij moeite heeft met data en aantallen. Gelet op de inhoud van zowel het eerste als het nader gehoor, de argumenten in de zienswijze, en de correcties en aanvullingen op de rapporten van gehoor, wordt betrokkene op dit punt het voordeel van de twijfel gegeven. Dat betekent dat, anders dan in het voornemen is overwogen, zij gevolgd wordt in haar verklaringen omtrent de problemen die zij heeft ondervonden. De betreffende overwegingen in het voornemen komen te vervallen.
Niettemin bestaat onvoldoende aanleiding om de aanvraag in te willigen. In het voornemen is reeds terecht overwogen dat de problemen van betrokkene, ook als zij worden gevolgd, onvoldoende ernstig zijn.
Geconstateerd wordt dat het beeld van de problemen van betrokkene, nu zij gevolgd wordt in al haar verklaringen, niet zodanig afwijkt dat dit tot een andere motivering leidt.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond.
3.4
Eiseres is het hier niet mee eens. Zij vindt, kort samengevat, allereerst dat verweerders onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Daarnaast meent zij dat er op Cuba sprake is van groepsvervolging / groepsrisico voor LHBTI. Binnen deze groep vormen de transgenders – waartoe eiseres behoort – bovendien nog de kwetsbaarste categorie. Daarnaast meent eiseres dat, als de rechtbank meent dat geen sprake is van groepsvervolging / groepsrisico, eiseres op individuele gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zou moeten krijgen op de a-grond dan wel de b-grond van artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Zij is als individu wel degelijk vervolgd vanwege het zijn van transgender en blootgesteld aan ernstige schade. Dit zal zich bij terugkeer naar Cuba zeker herhalen. Eiseres heeft dan ook gegronde vrees voor vervolging en loopt een reëel risico op ernstige schade.
Oordeel rechtbank: is er sprake van groepsvervolging van / groepsrisico voor LHBTI’s op Cuba en is verweerders onderzoek hiernaar voldoende zorgvuldig geweest?
4.1
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of zij in Cuba gegronde vrees heeft voor vervolging wegens haar transgenderidentiteit. Eiseres meent dat in Cuba sprake is van groepsvervolging van LHBTI, in het bijzonder transgenders. Volgens eiseres kan de informatie over de situatie van LHBTI in Cuba waarop verweerder zich baseert de besluitvorming niet dragen, mede omdat de situatie van transgenders daar onvoldoende recht mee wordt gedaan. Eiseres heeft een kopie van het rapport [2] van een onderzoek van de minister van Buitenlandse Zaken van december 2017 overgelegd en heeft onder verwijzing naar dit rapport betoogd dat het beeld dat daaruit naar voren komt minder rooskleurig is dan verweerder doet voorkomen. Zo blijkt dat de organisatie CENESEX, die de belangen van LHBTI behartigt, alleen werkt voor mensen die de organisatie goed gezind zijn en dat sprake is van honderden arbitraire detenties per maand. Ook blijkt dat voor het rapport diverse bronnen zijn geraadpleegd die niet zijn meegenomen in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 4 juli 2018 waar verweerder naar verwijst. Ook blijkt uit het rapport dat de situatie van transgenders onderbelicht is. Hierdoor klemt des te meer dat er geen (thematisch) ambtsbericht over Cuba is opgevraagd en verweerder daartoe ook geen aanleiding ziet. Eiseres stelt dat verweerder verder voorbij gaat aan twee uitspraken over beroepen van transgenders, waarin het beleid van verweerder niet is goedgekeurd, en waar verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerders onderzoek in de zaak van eiseres voldoende deugdelijk is geweest. Daarnaast is de rechtbank – anders dan eiseres betoogt – van oordeel dat uit het geheel van bronnen dat thans beschikbaar is over de situatie van LHBTI op Cuba niet naar voren komt dat sprake is van groepsvervolging van / groepsrisico voor LHBTI op Cuba. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraken van de Afdeling van 4 juli 2018 waarin is geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in Cuba LHBTI niet systematisch worden vervolgd en ook niet als groep het risico lopen op een behandeling als bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn / in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). [3] Voor dit oordeel heeft de Afdeling zich op acht in de bijlage bij die uitspraak genoemde bronnen gebaseerd. De bronnen die in het rapport worden genoemd, net als de bronnen die eiseres bij de zienswijze heeft overgelegd, komen grotendeels overeen met de bronnen die door de Afdeling zijn gebruikt. In de uitspraak van de Afdeling zijn geen aanknopingspunten te vinden voor verweerders stelling dat het genoemde rapport van Buitenlandse Zaken dat eiseres in deze zaak heeft overgelegd door de Afdeling is gezien en meegenomen in de beoordeling. De rechtbank is echter van oordeel dat de inhoud van dit rapport niet kan afdoen aan de conclusie in de uitspraak van de Afdeling over groepsvervolging en groepsrisico voor LHBTI op Cuba. In het rapport komt namelijk geen beeld van stelselmatige vervolging dan wel groepsrisico op behandeling als bedoeld in artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn / in strijd met artikel 3 van het EVRM naar voren. Eiseres heeft nog betoogd dat de transgenders binnen de LHBTI de meest kwetsbare sub-groep vormen en dat toch wel degelijk sprake is van groepsvervolging en/of groepsrisico voor deze subgroep. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Dat de situatie van transgenders in dit rapport wordt omschreven als onderbelicht, is onvoldoende om de conclusie te trekken die eiseres trekt. De uitspraken over transgenders waartegen geen hoger beroep is ingesteld, die eiseres heeft genoemd, brengen de rechtbank niet tot een ander oordeel nu eiseres deze niet heeft overgelegd en eiseres evenmin vindplaatsen heeft genoemd.
De individuele beoordeling: heeft eiseres als individu gegronde vrees voor vervolging wegens het zijn van transgender en/of loopt zij als individu een reëel risico op ernstige schade?
5.1
Onder verwijzing naar overweging 3.3 stelt de rechtbank vast dat verweerder het standpunt inneemt dat de behandeling die eiseres op Cuba ten deel is gevallen, onvoldoende ernstig is geweest om te worden gekwalificeerd als vervolging en/of schade. Nu daar in het verleden geen sprake van is geweest, zal er ook in de toekomst geen sprake zijn van vervolging en/of schade, zo begrijpt de rechtbank verweerders standpunt.
5.2
Daarnaast neemt verweerder in het verweerschrift nog het standpunt in dat er geen link (nexus) is tussen hetgeen eiseres heeft meegemaakt en een vervolgingsgrond. Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift van 8 oktober 2018 immers op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat

de aanhoudingen gedaan zijn na feestjes van LHBTI’ers (pagina 5, nader gehoor) en de oproepen zijn gedaan wegens vermoedens van prostitutie, waarbij aan haar gevraagd wordt waarvan zij leeft en hoe zij aan haar inkomen komt (pagina 6, nader gehoor). De waarschuwingsbrieven betreffen, zo verklaart eiseres in het nader gehoor (pagina 6), een prostitutie-waarschuwing. Uit vorenstaande blijkt niet dat eiseres vanwege haar transgenderidentiteit de boetes, oproepbrieven of waarschuwingsbrieven heeft gehad dan wel om die reden is aangehouden. Gelijk de hiervoor genoemde zaak bij de Afdeling lijkt het meer verband te houden met redenen van openbare orde, zoals prostitutie.
5.3
Eiseres stelt zich op het standpunt dat hetgeen zij heeft meegemaakt op Cuba valt te kwalificeren als vervolging en als schade. Het gaat hierbij om cumulatieve daden van vervolging. Er is volgens eiseres bovendien wel degelijk sprake van een nexus met een vervolgingsgrond. Eiseres is vervolgd omdat zij transgender is. De mishandeling door de politie, waarbij eiseres aan haar hoofd gewond raakte en hevig bloedde, is, naast daad van vervolging, ook aan te merken als schade in de zin van artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn.
5.4
De rechtbank zal zich dus over drie rechtsvragen moeten uitlaten. Ten eerste de vraag of wat eiseres is overkomen vervolging en/of schade is. Ten tweede de vraag of, als er sprake is geweest van vervolging, er een link was met de vervolgingsgrond behoren tot een specifieke sociale groep, namelijk die van de LHBTI en dan meer specifiek het zijn van transgender. Als sprake is van vervolging en een nexus met de vervolgingsgrond, dan zal de rechtbank toekomen aan de risicotaxatie en daarmee de vraag of aannemelijk is dat eiseres bij terugkeer naar Cuba opnieuw zal worden vervolgd en dus gegronde vrees heeft voor vervolging. Als de behandeling in het verleden kwalificeert als schade, dan is bij de risicotaxatie de vraag of er een reëel risico is dat eiseres bij terugkeer naar Cuba opnieuw aan schade zal worden blootgesteld.
Is de behandeling die eiseres ten deel is gevallen te kwalificeren als ‘daden van vervolging’ en/of schade?
5.5
Artikel 3.36 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV), de implementatiebepaling van artikel 9 van de Kwalificatierichtlijn , luidt als volgt:

Daden van vervolging in de zin van artikel 1A van het Vluchtelingenverdrag moeten:
a. zo ernstig van aard zijn of zo vaak voorkomen dat zij een ernstige schending vormen van de grondrechten van de mens, met name de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15, tweede lid, van het EVRM; of
b. een samenstel zijn van verschillende maatregelen, waaronder mensenrechtenschendingen, die voldoende ernstig zijn om iemand op een soortgelijke wijze te treffen als omschreven onder a.
2 Daden van vervolging in de zin van het eerste lid kunnen onder meer de vorm aannemen van:
a. daden van lichamelijk of geestelijk geweld, inclusief seksueel geweld;
b. wettelijke, administratieve, politiële of gerechtelijke maatregelen die op zichzelf discriminerend zijn of op discriminerende wijze worden uitgevoerd;
c. onevenredige of discriminerende vervolging of bestraffing;
[…]
f. daden van genderspecifieke of kindspecifieke aard.
5.6
Uit de besluitvorming blijkt onvoldoende waarom verweerder in het geloofwaardig geachte relaas van eiseres geen daden van vervolging dan wel behandeling in strijd met artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn en artikel 3 van het EVRM ziet. Eiseres heeft verklaard dat zij door de politie met haar hoofd tegen de deur van de auto is geduwd en dat zij bij het instappen klappen op haar rug kreeg. [4] Daarbij liep zij een wond aan haar hoofd op die zo ernstig was dat haar kleren onder het bloed zaten terwijl zij in de politieauto zat. Verweerder heeft hieraan niet voorbij kunnen gaan met de enkele motivering dat dit volgens hem onvoldoende ernstig is in de zin van het asielrecht, zowel op zichzelf als in zijn geheel bezien. [5] De rechtbank acht in dit verband ook onzorgvuldig dat verweerder eerder in het bestreden besluit overweegt dat eiseres “nimmer ernstig is mishandeld”. [6] Het komt de rechtbank voor dat het beschreven incident ernstig is en in ieder geval een ‘daad van lichamelijk geweld’ is als bedoeld in artikel 3.36, tweede lid, onder a, van het VV 2000 (de implementatie van artikel 9, tweede lid, sub a, van de Kwalificatierichtlijn en ook ‘ill treatment’ in de zin van artikel 3 van het EVRM en ernstige schade in de zin van artikel 15 van de Kwalificatierichtlijn. Verder heeft verweerder ook niet met de gegeven motivering voorbij kunnen gaan aan de herhaalde aanhoudingen, waarschuwingen, boetes en oproepen. Dat de beschreven frequentie geen onevenredige vervolging en bestraffing is als bedoeld in artikel 3.36, tweede lid, onder c, van het VV (de implementatie van artikel 9, tweede lid, sub c van de Kwalificatierichtlijn, is niet deugdelijk gemotiveerd met de enkele verwijzing naar de uitspraak [7] op een beroep van een andere vreemdeling. [8] Het ging in die zaak niet over een transgender persoon en de rechtbank toetste daar verweerders standpunt over stelselmatige discriminatie en niet onevenredige vervolging of bestraffing.
Is er een link met de vervolgingsgrond ‘behoren tot een specifieke sociale groep’?
5.7
De rechtbank ziet met de huidige motivering van verweerder in het bestreden besluit niet in waarom verweerder een verband tussen de door eiseres beschreven behandeling en haar genderidentiteit niet aannemelijk acht. Dat in de casus van eiseres sprake zou zijn van aandacht van de politie wegens redenen van openbare orde, zoals in een recente uitspraak [9] van de Afdeling, volgt de rechtbank niet. Daarbij is allereerst van belang dat uit de omstandigheid dat de politie een openbare orde grondslag noemt voor aanhoudingen, detentie of waarschuwingen niet automatisch volgt dat geen sprake is van discriminerende vervolging of bestraffing. Dat volgt ook niet uit de genoemde uitspraak. De Afdeling oordeelde daar dat verweerder voldoende gemotiveerd had dat openbare orde een rol speelde omdat de vreemdeling werd aangehouden in de late avond of nacht op plekken die door de politie als prostitutie-zones werden beschouwd. Verder volgde uit de verklaringen van deze vreemdeling dat zij werd aangehouden omdat zij overlast veroorzaakte, zich ophield in gebieden waar dat niet is toegestaan of omdat zij geen identiteitskaart bij zich had. Uit de verklaringen van eiseres blijkt niet dat dezelfde of soortgelijke omstandigheden aan de orde waren. Zij verklaart namelijk op willekeurige momenten te zijn benaderd door de politie. Zo verklaart eiseres over het incident met de politieauto: “
Ik was naar een party gegaan. Ik wilde terug naar huis en ik was aan het wachten bij de bushalte. Toen kwam de politie.”. [10] Later verklaart zij over de oproepen: “
Ik was gewoon normaal mijn werk thuis aan het doen en toen kreeg ik dit soort oproepen om op het politiebureau te verschijnen.”, [11] waarna zij een jaar en drie maanden onder observatie is gesteld en zij zich elke maand op het politiebureau moest melden. Over de boetes die zij kreeg verklaarde eiseres: “
Ik kan mij die van 2016 herinneren. We waren een groep met homoseksuelen en waren in een park in onze wijk. In dezelfde wijk Jaimanitas. Dus we waren gewoon aan het kletsen. Het was één uur ’s nachts. We waren met ze vijven. Er kwam iemand van de patrouille en hij vroeg naar onze identiteitsbewijzen. Niemand van ons had zijn identiteitskaart bij zich. Maar ik was de enige die werd meegenomen naar het politiebureau.”. [12] Anders dan in de casus die ten grondslag lag aan genoemde uitspraak van de Afdeling, is op grond van het geloofwaardig geachte relaas van eiseres niet aannemelijk dat de politie eiseres op de momenten waarop zij werd aangehouden en opgeroepen werd verdacht van strafbare feiten dan wel dat eiseres werd aangehouden op grond van openbare orde.
6. De slotsom is dat de aanvraag ten onrechte is afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, vanwege het volgende. Uiteindelijk draait het in deze zaak om een taxatie van het risico dat eiseres loopt als zij terugkeert naar Cuba. Omdat verweerders kwalificatie van het relaas waar het gaat om de vraag of sprake is geweest van daden van vervolging en gronden van vervolging, en waar het gaat om de vraag of sprake is geweest van ernstige schade, geen stand houdt, kan de risicotaxatie die verweerder heeft gemaakt op basis van de door hem gemaakte kwalificaties ook niet worden gevolgd. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom opnieuw een risicotaxatie moeten uitvoeren in een nieuw besluit met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Als aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, rechter,
in aanwezigheid van mr. T. Pourjalili, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroeps rechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Pagina 8 van het voornemen. Verweerder is bij het schrijven van het voornemen nog uitgegaan van het mannelijk geslacht van eiseres.
2.Rapport van 23 april 2018, met weggelakte delen.
4.Pagina’s 5, 6, 17, 19 en 20 van het rapport van het nader gehoor.
5.Pagina 4 van het bestreden besluit.
6.Pagina 3 van het bestreden besluit.
7.Rechtbank Den Haag, 21 december 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:15650.
8.Pagina 4 van het bestreden besluit.
9.Verweerder verwijst naar de uitspraak van 4 juli 2018, nr. 201801423/1.
10.Pagina 5 van het rapport nader gehoor.
11.Pagina 6 van het rapport nader gehoor.
12.Pagina 16 van het rapport nader gehoor.