ECLI:NL:RBDHA:2018:15744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2018
Publicatiedatum
14 januari 2019
Zaaknummer
NL18.20052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Sleeswijk Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld in samenhang met een andere zaak.

De rechtbank overweegt dat de eiser op 13 augustus 2018 een asielaanvraag heeft ingediend, maar dat uit Eurodac blijkt dat hij eerder op 22 mei 2017 in Italië een asielvergunning heeft aangevraagd. De Italiaanse autoriteiten hebben ingestemd met de terugname van eiser op 31 augustus 2018. Eiser betwist de beslissing van de Staatssecretaris en stelt dat Italië niet voldoet aan de internationale verplichtingen ten aanzien van asielzoekers, onder andere vanwege de slechte omstandigheden in de opvang en de afschaffing van humanitaire bescherming.

De rechtbank oordeelt dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, waaruit blijkt dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Italië zodanig is veranderd dat dit beginsel niet meer kan worden toegepast. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag niet aan hem had moeten worden voorgelegd en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20052

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. M. Berg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Nieuwenhuys).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.20053, plaatsgevonden op 8 november 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1999. Eiser heeft op 13 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Uit Eurodac is gebleken dat eiseres op 22 mei 2017 in Italië een asielvergunning heeft aangevraagd. Gelet op de beschikbare informatie heeft verweerder aan Italië gevraagd om eiseres terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening). De Italiaanse autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 31 augustus 2018 op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder de asielaanvraag aan zich dient te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De asielaanvraag van eiser is na een kort gesprek afgewezen en eiser heeft in Italië geen kosteloze rechtsbijstand gekregen. Eiser verbleef in Italië onder zeer slechte omstandigheden in de opvang. Italië heeft in strijd met artikel 19 van de Procedurerichtlijn gehandeld, waardoor niet kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Na het aantreden van de nieuwe regering in Italië is de situatie met betrekking tot de asielprocedure en opvang substantieel verslechterd. Humanitarian protection wordt afgeschaft en het aantal plaatsen in opvangcentra wordt teruggebracht. Eiser verwijst naar de uitspraak van 18 oktober 2018 van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam (ECLI:NL:RBDHA:2018:12420), waarin de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard omdat verweerder naar het oordeel van rechtbank onvoldoende had gemotiveerd dat in Italië geen sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. De verwijzing van verweerder naar oude jurisprudentie kan gelet op de recent gewijzigde omstandigheden in Italië niet slagen. Voorgaande klemt temeer omdat eiser in Italië bedreigd werd door mensensmokkelaars die hem van Afrika naar Europa hebben gebracht. Eiser vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Italië. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt verwezen naar de volgende documenten:
- Nieuwsbericht van de European Council on Refugees and Exiles (ECRE) van 26 september 2018 over een wetsdecreet inzake immigratie en veiligheid (op 24 september 2018 door de Raad van Ministers goedgekeurd) dat verregaande beperkingen oplegt aan het Italiaanse asielstelsel;
- Uitspraak van de Committe against Torture (CaT) van 3 september 2018 over de uitzetting Zwitserland naar Italië.
Verder heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek, omdat verweerder in het Dublin gehoor geen gebruik heeft gemaakt van een registertolk.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1
De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst in dat kader naar het arrest van het EHRM van 7 juni 2018, 67981/16, H. and others v. Switzerland, waarin het EHRM heeft geoordeeld dat de situatie in Italië niet vergeleken kan worden met de situatie in Griekenland ten tijde van de uitspraak van M.S.S. tegen België en Griekenland en de structuur en algehele situatie van de ontvangstregelingen in Italië op zichzelf geen beletsel vormen voor overdracht naar dat land.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft onder meer bij uitspraak van 7 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1910) en bij uitspraak van 6 augustus 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2614), geoordeeld dat verweerder voor de situatie in Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4.2
Gezien het voorgaande mag verweerder ervan uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen tegenover vreemdelingen nakomt. Het ligt daarom op eisers weg om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de verwijzing naar het wetsdecreet niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft bij uitspraak 10 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246) geoordeeld dat uit de door de vreemdeling overgelegde berichten van de ECRE van 25 mei 2018 en 8 juni 2018 weliswaar volgt dat de nieuwe Italiaanse regering harde retoriek over migratie hanteert en dat anti-migratie en anti-EU sentimenten bestaan, maar dat uit die stukken niet volgt dat in Italië systematische tekortkomingen bestaan in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiser niet heeft geconcretiseerd waaruit blijkt dat dit decreet gevolgen zal hebben voor Dublin-terugkeerders. Voor zover Italië overgaat tot de afschaffing van een (nationale) humanitaire status kan hieruit niet worden afgeleid dat de kwaliteit van de asielprocedure zal verslechteren. Veranderingen in toegang tot SPRAR-opvang hebben geen betrekking op eiser omdat hij niet minderjarig is en ook (nog) geen internationale bescherming geniet.
4.3
Voorts overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het beroep op de uitspraak van de CaT niet leidt tot een ander oordeel. Het gaat immers in die zaak om een asielzoeker uit Eritrea, die in zijn land van herkomst gemarteld en mishandeld is, die een specialistische psychische behandeling in Zwitserland kreeg en veel steun had aan zijn broer die in Zwitserland verbleef. Van een vergelijkbare situatie bij eiser is geen sprake. Ook is er geen aanleiding om eiser aan te merken als kwetsbaar.
4.4
Voor zover eiser van mening is dat Italië zich niet houdt aan de
Procedurerichtlijnrichtlijn, omdat zijn asielaanvraag na een kort gesprek is afgewezen, heeft verweerder zich terecht, onder verwijzing naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2009:BG9802), op het standpunt gesteld dat eiser zich hierover dient te beklagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Italië hem niet zouden kunnen of willen helpen. Eiser heeft geen documenten overgelegd die aanleiding zouden moeten geven dat Italië zich jegens hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt.
Als eiser vindt dat hem ten onrechte kosteloze rechtsbijstand is onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Italië. Dat dit niet mogelijk zou zijn, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Ook in het geval dat eiser vreest voor zijn leven bij terugkeer naar Italië, omdat hij daar ernstig bedreigd wordt door mensensmokkelaars, dient hij zich te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Italië.
4.5
Verder heeft verweerder in redelijkheid kunnen bepalen dat niet is gebleken van zodanig bijzondere individuele feiten of omstandigheden, dat hij de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
4.6
Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat ten onrechte in het rapport aanmeldgehoor Dublin is vermeld dat geen gebruik is gemaakt van een registertolk. Bij nazoeking in het tolkenregister is gebleken dat de tolk die het gehoor heeft afgenomen wel een registertolk is. Ook acht de rechtbank van belang dat gesteld noch gebleken is dat er sprake is geweest van miscommunicatie tussen de gehoormedewerker en eiser. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit het rapport naar voren komt dat eiser voorafgaand aan het gehoor positief heeft geantwoord op de vraag of hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen in de Engelse taal. Verder heeft eiser aan het eind van het gehoor verklaard alles goed te hebben begrepen en dat hij geen op- of aanmerkingen heeft op de werkwijze van de tolk.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. van Limpt, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.