1.3Bij brief van 14 december 2015 heeft verweerder aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een boete op de grond dat zij niet heeft voldaan aan de verplichting om inlichtingen te verstrekken over haar vermogen. Bij brief van 5 april 2017 heeft verweerder eiseres gevraagd gegevens te verstrekken over haar inkomen, vermogen en draagkracht waarmee rekening kan worden gehouden bij de bepaling van de hoogte van de boete. Hierop is bij brief van 18 april 2017 gereageerd, waarna de hiervoor onder procesverloop genoemde besluitvorming heeft plaatsgevonden.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eiseres over de periode van 1 juni 1996 tot en met 31 mei 2015 haar inlichtingenplicht niet is nagekomen door na te laten bij verweerder te melden dat zij de beschikking had over vermogen. Ten aanzien van de bepaling van de hoogte van de boete heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maanden vóór september 2012 verjaard zijn. Voor de periode tot 1 januari 2013 zou een maatregel ter hoogte van € 280,74 zijn opgelegd. Met ingang van 1 januari 2013 dient in verband met nieuwe wetgeving een boete te worden opgelegd als de inlichtingenplicht is geschonden. Op basis van de rechtspraak van de CRvB moet daarbij rekening worden gehouden met de verwijtbaarheid. Die is in het geval van eiseres normaal, aldus verweerder. Het benadelingsbedrag over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 bedraagt € 22.457,93. Vanwege de normale verwijtbaarheid moet eiseres in staat zijn om de boete in 12 maanden terug te betalen en wordt de boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag met een maximum van € 5.467,- waarbij ook rekening gehouden moet worden met de beslagvrije voet. In de primaire fase is in dit licht ten onrechte uitgegaan van een boetebedrag van € 1.309,27, maar, zo stelt verweerder, eiseres mag door het maken van bezwaar niet in een slechtere positie terecht komen. Aldus zal verweerder de boete van
€ 1.309,27 handhaven. Dat een boete niets toevoegt aan de terugvordering, is geen argument om deze niet op te leggen. De stelling van eiseres dat zij de verzochte informatie niet kan verstrekken, ligt volgens verweerder thans niet voor omdat de rechtbank al heeft geoordeeld over de schending van de inlichtingenplicht.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en heeft in beroep aangevoerd dat verweerder de procedure in hoger beroep ten onrechte niet heeft afgewacht en dus voorbij is gegaan aan het gegeven dat het terugvorderingsbesluit nog inhoudelijke door de CRvB moet worden gewogen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangegeven dat de CRvB weliswaar inmiddels de uitspraak van de rechtbank heeft bevestigd, maar dat hij desondanks nog wel een oordeel van de rechtbank wenst inzake het standpunt dat eiseres niet over het vermogen kon beschikken en, in dit licht de inlichtingenplicht. Zulks omdat er inzake de boete zwaardere bewijsregels moeten worden gehanteerd, aldus de gemachtigde van eiseres. Eiseres heeft ter zitting, in dit verband, het standpunt herhaald dat het geld op de rekening voor haar dochter was en dat het geld haar dus niet toebehoorde en haar slechts naïviteit kan worden verweten voor de in samenspraak met de bank gekozen constructie. Eiseres heeft verder benadrukt dat de boete in strijd met het evenredigheidsbeginsel is genomen. De boete heeft immers geen toegevoegde waarde, gelet op de hoogte van de terugvordering. De gevolgen van de boete zijn verstrekkend terwijl er voor verweerder slechts geringe belangen op het spel staan. Eiseres is bovendien van mening dat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld, althans dat verminderde verwijtbaarheid aanwezig is, omdat zij nooit de bedoeling heeft gehad verweerder te misleiden en ook uit eigen beweging melding heeft gemaakt bij de Belastingdienst. Verder heeft eiseres benadrukt dat reeds omdat de Belastingdienst het beroep op dwaling heeft aanvaard, geen sprake is van verwijtbaarheid. Verweerders standpunt dat sprake is van verwijtbaarheid is in het bestreden besluit bovendien mager onderbouwd. Verweerder had dit nader moeten concretiseren. Voorts zijn dringende redenen en bijzondere omstandigheden aanwezig om af te zien van het opleggen van een boete, zoals het standpunt van de Belastingdienst, de sombere financiële situatie van eiseres, alsmede haar gezondheidsklachten.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.