In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een individu, en Zorgkantoor Zorg en Zekerheid als verweerder. De zaak betreft de intrekking van subsidievaststellingen over de jaren 2013 en 2014 door de verweerder, die zijn gebaseerd op een globale controle van de bestedingen van een persoonsgebonden budget (PGB) in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Eiser heeft tegen de besluiten van verweerder beroep ingesteld, omdat hij van mening is dat de intrekking onterecht was en dat er geen grondslag was voor de besluiten volgens artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft in haar uitspraak vastgesteld dat de verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de intrekking van de subsidievaststellingen, aangezien de controle niet grondig genoeg was. De rechtbank heeft de eerdere tussenuitspraak herbevestigd en geconcludeerd dat de intrekking van de subsidievaststellingen niet kon worden gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met uitzondering van de maanden augustus tot en met oktober 2013. Verweerder is opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen over de overige maanden, rekening houdend met de bevindingen van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.254,50.