ECLI:NL:RBDHA:2018:3985

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
AWB 17/13085
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsvergunning regulier naar arbeid als zelfstandige op basis van negatieve adviezen RVO

Op 4 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend om zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die onder de beperking 'zoekjaar' was verleend, te wijzigen naar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris, die zich baseerde op negatieve adviezen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De rechtbank oordeelde dat de adviezen van de RVO zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de Staatssecretaris deze terecht aan zijn besluitvorming ten grondslag had gelegd.

De rechtbank overwoog dat de begeleider van de eiser niet als deskundig en financieel betrouwbaar kon worden aangemerkt, en dat de onderneming van de eiser niet innovatief was. De eiser had in bezwaar en beroep aangevoerd dat er sprake was van een motiveringsgebrek en dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn aanvraag nader te motiveren. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van deskundige begeleiding en de noodzaak voor een innovatieve onderneming bij aanvragen voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. De eiser had niet aangetoond dat zijn onderneming voldeed aan de vereisten en de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden had afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13085

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Singh),
en
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om wijziging van de aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘zoekjaar’ in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Bij besluit van 28 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 11 juli 2013 is eiser door verweerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘studie’, geldig van 1 september 2013 tot 1 april 2015. Vervolgens is eiser door verweerder in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘zoekjaar afgestudeerde’, geldig van 9 juni 2015 tot 9 juni 2016.
Op 10 mei 2016 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend tot het wijzigen van de aan hem verleende verblijfsvergunning in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ in een start-up. Eiser wil met zijn nieuwe onderneming [naam onderneming] hoogwaardige en huidvriendelijke lederproducten uit [buitenland] importeren en die in Nederland op de markt brengen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar de negatieve adviezen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (de RVO) van 2 november 2016. Uit het advies inzake eisers begeleider volgt – samengevat – dat de begeleider niet als deskundig en financieel betrouwbaar kan worden aangemerkt. Uit het advies inzake eiser als ondernemer volgt voorts – samengevat – dat niet aannemelijk is gemaakt dat eisers onderneming innovatief is.
3. In bezwaar heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een motiveringsgebrek, nu verweerder heeft nagelaten toe te lichten waarom het negatief advies van de RVO is gevolgd en waarom dit advies tot afwijzing van zijn aanvraag heeft geleid. In beroep stelt eiser dat verweerder dit motiveringsgebrek met het bestreden besluit niet heeft weggenomen, nu hij daarin opnieuw slechts naar het advies van de RVO heeft verwezen. Eiser stelt verder dat hij adviezen en bereidverklaringen van verschillende adviseurs en begeleiders heeft overgelegd, die allemaal van mening zijn dat zijn onderneming een innovatief karakter heeft. De RVO heeft deze stukken volgens eiser onvoldoende bij de advisering betrokken. Verder is eiser naar eigen zeggen in de aanvraagfase niet in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag nader te motiveren of om de volgens verweerder ontbrekende stukken te overleggen. Hoewel verweerder betoogt dat het advies van de RVO als deskundigenadvies moet worden aangemerkt, waartegen een contra-expertise kan worden ingediend, heeft verweerder volgens eiser voorts nagelaten aan te geven welke deskundige in zijn ogen geschikt is om een contra-expertise uit te voeren. Eiser stelt verder dat verweerder ten onrechte is voorbij gegaan aan eisers verzoek om van het advies van de RVO af te wijken. Verder stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
Wettelijk kader
4.1
Volgens artikel 3.30, zesde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ worden verleend aan de vreemdeling die een innovatieve onderneming opricht waarmee hij arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, die duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan en die aannemelijk maakt dat hij binnen één jaar na verlening van de vergunning zal voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid. Bij regeling van onze minister worden nadere voorwaarden gesteld aan de toepassing van de eerste volzin.
4.2
Op grond van artikel 3.20b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) is verblijf in het kader van arbeid als zelfstandige als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, van het Vb mogelijk indien de vreemdeling naar het oordeel van onze minister beschikt over een betrouwbare deskundige begeleider en voldoet aan artikel 3.30, zesde lid, van het Vb. De beoordeling geschiedt aan de hand van bijlage 8b bij deze regeling.
4.3
In bijlage 8b van het VV is nader uitgewerkt op welke wijze de begeleider en de startende ondernemer worden beoordeeld. De begeleider moet zijn ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en moet voldoende deskundig en betrouwbaar zijn. Voor wat betreft de deskundigheid van de begeleider wordt getoetst a) of de begeleider een pakket ‘op maat’ biedt van faciliteiten aan de startende ondernemer en b) of de begeleider ervaring heeft. Voor wat betreft de betrouwbaarheid van de begeleider wordt beoordeeld of de begeleider financieel gezond is. De beoordeling van de startende ondernemer vindt blijkens de bijlage plaats aan de hand van een stappenplan. Onder meer wordt getoetst wat de taak en de rol van de startende ondernemer in de startende onderneming is, waarom het product of de dienst innovatief is en welke activiteiten (stappen) de startende ondernemer verricht in het eerste jaar om van idee tot onderneming te komen. Daarnaast wordt de overeenkomst met de begeleider getoetst en wordt getoetst of de onderneming is ingeschreven in de Kamer van Koophandel.
4.4
In paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder opgesomd wat hij beschouwt als bewijsmiddelen van de betrouwbaarheid en deskundigheid van de begeleider.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een advies van de RVO kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. Daartoe dient het advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent te zijn. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder het advies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies (dit valt onder meer af te leiden uit overweging 3.5 van de uitspraak van 4 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:977).
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de adviezen van de RVO naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent zijn. Verweerder heeft daarom de adviezen van de RVO aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen.
Uit het advies inzake de begeleider van eiser blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat van een betrouwbare deskundige begeleider in hier bedoelde zin geen sprake is, nu niet aannemelijk is gemaakt dat de begeleider tenminste twee jaar ervaring heeft met het begeleiden van startende ondernemingen, dat de continuïteit van de begeleiding gewaarborgd is en dat de begeleider financieel gezond is. Uit het advies inzake eiser als ondernemer blijkt naar het oordeel van de rechtbank voorts voldoende dat in casu niet van een innovatieve start-up kan worden gesproken, nu het aanbieden van traditionele retailproducten voor een niche markt, niet per definitie innovatief is. Gelet hierop en op het feit dat eiser geen contra-expertise heeft laten verrichten, slaagt zijn standpunt dat sprake is van een motiveringsgebrek, niet.
Eisers standpunt dat de RVO de door eiser ingebrachte stukken onvoldoende bij de advisering heeft betrokken, slaagt evenmin. Uit de adviezen, bezien in samenhang met het bestreden besluit, blijkt immers dat zij zijn gebaseerd op een websearch door de deskundige en op
alledoor eiser in de procedure ingebrachte stukken. Daarbij is door eiser niet inzichtelijk gemaakt welke stukken volgens hem niet bij de advisering betrokken zijn.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voorts terecht op het standpunt gesteld dat er geen reden bestaat voor heroverweging van de adviezen van de RVO, nu eiser na het uitbrengen van deze adviezen geen aanvullende stukken heeft overgelegd, noch ten aanzien van zijn begeleider, noch ten aanzien van hemzelf als ondernemer. Eisers standpunt dat hij in de aanvraagfase niet in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag nader te motiveren of om de volgens verweerder ontbrekende stukken te overleggen, kan gelet op het ontbreken van een nadere onderbouwing ook niet slagen.
Hoewel de rechtbank eiser volgt waar hij stelt dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft gereageerd op eisers standpunt dat verweerder van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid gebruik moet maken, ziet de rechtbank geen aanleiding hieraan consequenties te verbinden. Eiser heeft dit standpunt immers nauwelijks toegelicht en verweerder heeft daarop in het verweerschrift voorts alsnog gereageerd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in het verweerschrift in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de enkele stelling van eiser dat hij inspanningen heeft geleverd waaruit blijkt dat hij de intentie en potentie heeft zijn onderneming zeer rendabel te maken, onvoldoende reden geeft om (met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht) van het geldende beleid af te wijken.
5.3
Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van horen in bezwaar, slaagt evenmin. Van het horen mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren van eiser niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op het primaire besluit, hetgeen eiser daartegen heeft aangevoerd, en de motivering van het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen kon worden afgezien.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.