Op 4 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend om zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die onder de beperking 'zoekjaar' was verleend, te wijzigen naar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Deze aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris, die zich baseerde op negatieve adviezen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De rechtbank oordeelde dat de adviezen van de RVO zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat de Staatssecretaris deze terecht aan zijn besluitvorming ten grondslag had gelegd.
De rechtbank overwoog dat de begeleider van de eiser niet als deskundig en financieel betrouwbaar kon worden aangemerkt, en dat de onderneming van de eiser niet innovatief was. De eiser had in bezwaar en beroep aangevoerd dat er sprake was van een motiveringsgebrek en dat hij onvoldoende gelegenheid had gekregen om zijn aanvraag nader te motiveren. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van deskundige begeleiding en de noodzaak voor een innovatieve onderneming bij aanvragen voor een verblijfsvergunning onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. De eiser had niet aangetoond dat zijn onderneming voldeed aan de vereisten en de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden had afgewezen.