ECLI:NL:RBDHA:2018:4028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens handel via Marktplaats en afwijzing bijzondere bijstand woonkosten

Op 9 april 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer en eisers, die bijstand ontvingen. De rechtbank oordeelde dat de intrekking en terugvordering van bijstand van eisers terecht was, omdat zij niet voldaan hadden aan hun inlichtingenplicht. Dit was het gevolg van een onderzoek naar mogelijk misbruik van uitkeringsgelden, waarbij bleek dat eisers via Marktplaats handel dreven zonder dit te melden. De rechtbank stelde vast dat eisers sinds 17 januari 2011 een bijstandsuitkering ontvingen, maar dat zij in de periode van 2 oktober 2013 tot en met 23 juli 2016 niet gemelde inkomsten hadden. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van € 53.970,26 gerechtvaardigd waren, omdat eisers niet konden aantonen dat zij geen inkomsten hadden uit de verkoop van goederen via Marktplaats. Daarnaast werd de aanvraag van eisers voor bijzondere bijstand afgewezen, omdat zij weigerden mee te werken aan een huisbezoek, wat noodzakelijk was om de noodzaak van de aangevraagde kosten vast te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en bevestigde de besluiten van de verweerder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/7393

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres, beiden te [plaats], hierna ook gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. M.J.A. van Schaik),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigden: mr.drs. P.C. van Aller en E.J.A. van Loenen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2016 (primair besluit 1) heeft verweerder de aanvraag van eisers om bijstand voor woonkosten afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2016 (primair besluit 2) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb), respectievelijk de Participatiewet (Pw) over de periode van 2 oktober 2013 tot en met 23 juli 2016 ingetrokken en een bedrag van € 53.970,26 van hen teruggevorderd.
Bij besluit van 17 januari 2017 (primair besluit 3) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor bijzondere bijstand in de kosten van vloerbedekking, een bed, een koelkast en opknapkosten afgewezen.
Bij besluit van 19 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen deze primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eisers hebben nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. Eiser [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen A. Vetisian, tolk Armeens. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eisers ontvangen sedert 17 januari 2011 een bijstandsuitkering naar de gezinsnorm.
Naar aanleiding van tips over mogelijk misbruik van uitkeringsgelden is onderzoek gedaan naar autobezit en naar handel via www.marktplaats.nl (Marktplaats).
1.2
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport van 12 februari 2016. Deze bevindingen hebben verweerder tot de conclusie gebracht dat eisers niet hebben voldaan aan de op hen rustende inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Pw. Als gevolg daarvan kan volgens verweerder het recht op bijstand niet worden vastgesteld, wat heeft geleid tot de totstandkoming van primair besluit 2.
1.3
In augustus 2016 hebben eisers een andere huurwoning toegewezen gekregen, in verband waarmee zij bijzondere bijstand hebben aangevraagd.
1.4
Bij besluit van 25 oktober 2016 (primair besluit 1) heeft verweerder eisers’ aanvraag om bijstand voor woonkosten afgewezen.
1.5
Bij besluit van 26 oktober 2016 (primair besluit 2) heeft verweerder het recht op bijstand van eisers over de periode van 2 oktober 2013 tot en met 23 juli 2016 ingetrokken en een bedrag van € 53.970,26 van hen teruggevorderd, omdat zij niet aan hun inlichtingenplicht hebben voldaan.
1.6
Op 31 oktober 2016 hebben eisers bijzondere bijstand aangevraagd voor diverse kosten in verband met verhuizing en woninginrichting.
1.7
Bij besluit van 17 januari 2017 (primair besluit 3) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor bijzondere bijstand in de kosten van vloerbedekking, een bed, een koelkast en opknapkosten afgewezen, omdat eisers onvoldoende informatie hebben verstrekt. Zij hebben geweigerd in te stemmen met een huisbezoek. Als gevolg daarvan kan de noodzaak van de kosten niet worden vastgesteld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten, conform het advies van de bezwaarschriftencommissie van 11 september 2017, gehandhaafd. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar de onderzoeksresultaten van de Sociale Recherche en overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de conclusie onjuist is dat hij heeft gehandeld op Marktplaats. Aangezien eisers deze handel niet hebben gemeld, hebben zij niet voldaan aan de inlichtingenplicht. Daardoor is hun recht op uitkering over de periode van 2 oktober 2013 tot en met 23 juli 2016 niet vast te stellen. Daarom is het recht ingetrokken en de over die periode betaalde uitkering van eisers teruggevorderd. Ten aanzien van het bezwaar tegen primair besluit 3 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat voor het vaststellen van de noodzaak van de gevraagde bijzondere bijstand een huisbezoek is geïndiceerd. Nu eisers daaraan niet wensten mee te werken, kon de vraag naar de noodzaak niet worden beantwoord en het recht op bijzondere bijstand niet worden vastgesteld.
3. Eisers komen tegen het bestreden besluit op voor zover daarbij de bezwaren tegen de primaire besluiten 2 en 3 ongegrond zijn verklaard.
De intrekking en terugvordering
4. Primair bestrijden eisers dat zij in strijd met de inlichtingenplicht hebben gehandeld. Zij hebben zelf geen handel gedreven via Marktplaats en verweerder is er ook niet in geslaagd het tegendeel te bewijzen. Voor zover er via hun computer handel is gedreven, is hun zoon [zoon] daarvoor verantwoordelijk geweest. Dit heeft hij ook zelf verklaard, maar verweerder doet daar niets mee. Eisers zijn niet in staat tot deze activiteiten, omdat zij over onvoldoende taalvaardigheid en digitale kennis beschikken. Subsidiair voeren eisers aan dat de door verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde lijst van Marktplaatsactiviteiten geen grond oplevert om de uitkering van eisers over de gehele periode te herzien en terug te vorderen. Verweerder heeft niet ondubbelzinnig aangetoond dat alle op de lijst voorkomende items via het e-mailadres [e-mailadres] daadwerkelijk zijn verkocht, zodat niet duidelijk is geworden dat het recht op uitkering over alle in het bestreden besluit genoemde maanden niet is vast te stellen. Veel items zijn gewoon meermalen aangeboden en bovendien worden er ook allerlei telefoonnummers vermeld en niet alleen dat van eiser.
5.1
Met ingang van 1 januari 2015 is artikel I van de Invoeringswet Pw in werking getreden (Stb. 2014, 270). Daarbij is onder meer de Wet werk en bijstand (Wwb) gewijzigd en ondergebracht in de Pw. Sindsdien is de Pw de formele bevoegdheidsgrondslag voor het toekennen, herzien, intrekken en terugvorderen van bijstand. Voor zover het bestreden besluit betrekking heeft op het recht op bijstand in de periode die vóór 1 januari 2015 ligt, moet het bestreden besluit worden getoetst aan de materiële bepalingen van de wetgeving, zoals die golden vóór 1 januari 2015, dus aan de bepalingen van de Wwb. Omdat het primaire terugvorderingsbesluit is genomen na 1 januari 2015 en de vordering daarom ook ná die datum is ontstaan, moet het bestreden besluit voor zover het de terugvordering betreft, worden getoetst aan de bepalingen van de Pw. Aan de formele bevoegdheidsgrondslag doet de temporele werking van wetgeving overigens niet af, zodat op de herziening en terugvordering van bijstand de Pw van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit uitsluitend de Pw ten grondslag heeft gelegd. Hieraan verbindt de rechtbank geen gevolgen aangezien de hier van toepassing zijnde wetsartikelen van de Wwb en Pw gelijkluidend zijn, zodat eisers niet zijn benadeeld.
5.2
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Wwb/Pw worden tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
5.3
De intrekking en de terugvordering van bijstand zijn een belastend besluit, zodat de last om aannemelijk te maken dat in de te beoordelen periode sprake is van (verzwegen) handel via internet op verweerder rust. De intrekking en de terugvordering van de algemene bijstandsuitkering zijn gebaseerd op de handelsactiviteiten via Marktplaats. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eisers in de te beoordelen periode niet gemelde inkomsten hebben gehad en op geld waardeerbare werkzaamheden hebben verricht, als gevolg waarvan het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet is vast te stellen.
5.4
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie onder meer de uitspraak van 8 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW5646), is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn, ongeacht de intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht en ongeacht of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten.
6. De te beoordelen periode loopt in dit geval van 2 oktober 2013 tot en met 23 juli 2016.
7.1
De rechtbank stelt vast dat de Sociale Recherche onder meer internetonderzoek en waarnemingen heeft gedaan, informatie gevraagd over bankgegevens, water- en energieverbruik en handel via Marktplaats. Gebleken is dat vanaf het IP-adres van eiser in de periode van 2 oktober 2013 tot en met 23 juli 2016 573 advertenties zijn geplaatst met een totale vraagprijs van € 216.448,-. Daarvan waren 175 advertenties, met een totale vraagprijs van € 60.715,- op het telefoonnummer van eiser. Dit nummer heeft hij ook zelf genoemd tijdens het verhoor op 29 september 2016. De zoon van eisers, [zoon], heeft op 2 augustus 2017 verklaard dat het e-mailadres [e-mailadres], dat in zeer veel van de advertenties wordt vermeld, van hem is. Verder heeft [zoon] toen bevestigd dat hij gebruiksartikelen, in het bijzonder smartphones en fietsen, via Marktplaats heeft verkocht en dat hij voor de verkoop van de te koop geplaatste artikelen gebruik maakte van de mobiele telefoon van eiser. [zoon] heeft zijn verklaring ondertekend.
7.2
Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij niet van deze activiteiten van zijn zoon op de hoogte was. In dat kader is van belang dat de activiteiten op Marktplaats verliepen via de computer van eiser en met gebruikmaking van zijn telefoon. De rechtbank stelt vast dat eisers telefoonnummer op de door verweerder overlegde uitdraai van advertenties op marktplaats in de in geding zijnde periode ruim 170 keer wordt vermeld. Daarom kunnen deze activiteiten naar het oordeel van de rechtbank aan eiser worden toegerekend. Onbestreden is dat eiser deze activiteiten niet heeft gemeld aan verweerder en op deze wijze de inlichtingenverplichting heeft geschonden.
7.3
Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten die voor het recht op bijstand van belang kunnen zijn als bedoeld in de uitspraak van de CRvB van 8 mei 2012. De rechtbank constateert verder dat de meeste vermeldingen op de uitdraai van Marktplaats-advertenties betrekking hebben op het jaar 2013 en 2014. Vanaf 2015 is niet iedere maand geadverteerd, maar zijn wel met enige regelmaat advertenties geplaatst. Van de handelsactiviteiten is geen administratie bijgehouden en er werd, zo hebben eiser en zijn zoon verklaard, contant afgerekend. Dat heeft tot gevolg dat niet is vast te stellen hoeveel inkomsten met de verkoopactiviteiten zijn verworven. De onzekerheid die daaruit voortvloeit, komt voor rekening en risico van eisers. Verweerder heeft er daarom van uit mogen gaan dat alle advertenties tot verkoop hebben geleid. Voorts kan de rechtbank verweerder volgen in zijn ter zitting betrokken standpunt dat met de advertenties dermate hoge inkomsten kunnen zijn genoten dat ook het recht op bijstand over de maanden waarin niet is geadverteerd niet is vast te stellen.
7.4
Nu het recht op bijstand over bedoelde periode niet is vast te stellen, heeft verweerder terecht de bijstandsuitkering van eisers over deze periode op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw ingetrokken. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat verweerder van zijn verplichting tot intrekking geen gebruik heeft kunnen maken. Tevens was verweerder gehouden om met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de Pw de kosten van bijstand van eisers terug te vorderen over de in geding zijnde periode. Niet gebleken is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
8. Het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij primair besluit 2 is gehandhaafd, is dan ook ongegrond.
Afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand
9. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte afwijzend heeft beslist op hun aanvraag van 17 januari 2017 om bijzondere bijstand. Omdat de eerste en tweede aanvraag van eisers in het ongerede zijn geraakt, waren zij nogal verbolgen over de gang van zaken en hebben zij een huisbezoek geweigerd. Eisers zijn van mening dat een huisbezoek niet nodig was en dat verweerder had kunnen volstaan met het opvragen van facturen en bonnen.
10.1
Artikel 35, eerste lid, van de Pw bepaalt dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
10.2
De rechtbank stelt vast dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1092), bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
11.1
Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder bij aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen de gedragslijn volgt dat door middel van een huisbezoek de noodzaak van de kosten van de betreffende goederen wordt vastgesteld. De rechtbank acht deze gedragslijn niet strijdig met enige regel van geschreven of ongeschreven recht. Daarbij is van belang dat de noodzaak voor het verlenen van bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting niet op een andere wijze dan door het afleggen van een huisbezoek is vast te stellen. Ook in de huidige zaak is niet gebleken dat verweerder op een voor eisers minder ingrijpende manier de noodzaak van de aangevraagde goederen zou hebben kunnen vaststellen. Het overleggen van facturen achteraf, zoals eisers wensen, frustreert de mogelijkheid voor verweerder zich voorafgaand een oordeel te kunnen vormen omtrent de noodzaak van de gevraagde goederen.
11.2
Nu eisers toestemming hebben geweigerd voor het afleggen van een huisbezoek, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het recht op bijzondere bijstand niet kon worden vastgesteld. Dat eiser graag had gezien dat de behandeling van de aanvragen anders was gelopen, is geen rechtvaardiging voor deze weigering.
12. Het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij primair besluit 3 is gehandhaafd en voor zover ingesteld door eiser is dan ook eveneens ongegrond.
Geheel
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 april 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.