ECLI:NL:CRVB:2017:1092

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 maart 2017
Publicatiedatum
17 maart 2017
Zaaknummer
16/4725 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor de kosten van een koelkast op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft appellant op 31 juli 2015 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een koelkast op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen tot de algemene kosten van het bestaan behoren. Het college stelde dat het inkomen van appellant toereikend was om deze kosten te dekken en dat appellant had kunnen reserveren voor deze uitgaven. Na bezwaar bleef het college bij zijn standpunt, wat leidde tot een ongegrondverklaring van het beroep door de rechtbank Rotterdam op 13 juni 2016.

Appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat hij maandelijks slechts € 78,- overhoudt om van te leven, wat volgens hem onvoldoende is om te reserveren voor de kosten van een koelkast. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, eerst moeten worden beoordeeld op hun noodzakelijkheid en of ze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De Raad benadrukte dat incidentele algemene kosten in principe uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.

De Raad concludeerde dat het ontbreken van voldoende reserveringsruimte door schulden geen bijzondere omstandigheid is in de zin van de wet. De stelling van appellant dat hij € 78,- per maand overhoudt, werd niet als voldoende argument beschouwd om de afwijzing van de aanvraag te herzien. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. De uitspraak werd gedaan door J.T.H. Zimmerman, met M.S. Spek als griffier, op 14 maart 2017.

Uitspraak

16.4725 PW

Datum uitspraak: 14 maart 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 juni 2016, 15/7692 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. ir. G.A.S. Maduro BA, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Maduro. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.C. Avedissian.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 31 juli 2015 bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd voor de kosten van een koelkast.
1.2.
Bij besluit van 4 augustus 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 17 november 2015 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen behoren tot de algemene kosten van het bestaan, dat het inkomen toereikend is om deze kosten te betalen en dat appellant voor deze kosten had kunnen reserveren. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het bijstandverlenend orgaan ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten, voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2.
Het gaat hier om incidentele algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV2318) is het ontbreken van voldoende reserveringsruimte in verband met schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). De kosten die daarmee verband houden, kunnen niet worden afgewenteld op de WWB. In aanmerking genomen dat artikel 35 van de PW, voor zover hier van belang, gelijkluidend is aan artikel 35 van de WWB, heeft deze rechtspraak zijn gelding onder de PW behouden.
4.4.
Het betoog van appellant komt erop neer dat hij maandelijks € 78,- overhoudt om van te leven en dat dit te weinig is om te kunnen reserveren voor de kosten van een koelkast. Uit de door appellant overgelegde uitkeringsspecificatie over mei 2016 blijkt dat beslagleggingen op de bijstand worden ingehouden. Ter zitting heeft appellant bevestigd dat bij de berekening van de gestelde € 78,- die appellant overhoudt, de beslagleggingen en overige schulden van zijn inkomen zijn afgetrokken. De andere in hoger beroep overgelegde stukken, voor zover die al zien op de te beoordelen periode, betreffen ook schulden. Gelet op de in 4.3 bedoelde rechtspraak, levert de gestelde omstandigheid dat appellant € 78,- per maand overhoudt om van te leven dan ook geen bijzondere omstandigheid op.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van M.S. Spek als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) M.S. Spek
sg