In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser die een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder, op 15 november 2015, ook al een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. Eiser stelde dat de eerdere procedure onzorgvuldig was verlopen en dat er nieuwe feiten waren die een heroverweging rechtvaardigden, waaronder zijn diagnose van posttraumatische stress-stoornis (PTSS) door dr. Kouratovsky.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de zorgvuldigheid van de vorige procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverden. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag in rechte vaststond en dat de nieuwe elementen die eiser aanvoerde, zoals de medische diagnose en de omstandigheden rondom de dood van zijn vader, niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de herhaalde asielaanvraag niet kon worden ingewilligd en dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie in Afghanistan die asiel zou rechtvaardigen.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser heeft geen recht op een verblijfsvergunning op basis van de Vreemdelingenwet 2000, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.