ECLI:NL:RBDHA:2018:4836
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging voorlopig verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan en recht op gezinsleven
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Pakistaanse man, had een aanvraag ingediend voor een mvv om bij zijn echtgenote, die de Nederlandse nationaliteit heeft, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de referente niet duurzaam en zelfstandig beschikte over voldoende middelen van bestaan, zoals vereist door de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referente niet voldeed aan het duurzaamheidsvereiste, omdat zij niet kon aantonen dat zij voor de duur van een jaar over een arbeidsovereenkomst beschikte die voldeed aan de norm van € 1.565,40 per maand.
Eiser betoogde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke omstandigheden van hun situatie en dat de afwijzing in strijd was met het recht op gezinsleven, zoals vastgelegd in het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de situatie van eiser en referente niet voldoende had beoordeeld en dat de afwijzing van de mvv-aanvraag onredelijk en onevenredig was. Echter, de rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot de afwijzing had kunnen komen, gezien de omstandigheden van het geval en de geldende wet- en regelgeving.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf eiser de mogelijkheid om op basis van nieuwe informatie een nieuwe aanvraag in te dienen. De uitspraak benadrukt het belang van een individuele beoordeling van aanvragen voor gezinshereniging en de noodzaak om het evenredigheidsbeginsel in acht te nemen.