ECLI:NL:RBDHA:2018:5264

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 11434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging voorlopig verblijf voor gezinshereniging op basis van onvoldoende bewijs van duurzame relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel gezinshereniging in het kader van nareis asiel. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres en haar referent niet konden aantonen dat er sprake was van een exclusieve en duurzame relatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot deze conclusie kon komen, gezien de tegenstrijdige verklaringen van eiseres en referent over hun relatie en het feit dat zij ten tijde van de binnenkomst van de referent nog niet gehuwd waren.

Eiseres voerde aan dat zij met overgelegde documenten had aangetoond dat er een feitelijke gezinsband bestond, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet voldoende waren om aan te tonen dat eiseres tot het gezin van referent behoorde. De rechtbank benadrukte dat de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen verleent als de partner feitelijk tot het gezin behoort en dat dit niet het geval was. De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat de wetgeving geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van dit artikel.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag om een mvv in het kader van nareis in redelijkheid had kunnen afwijzen. Eiseres heeft geen recht op de gevraagde mvv, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voorafgaand aan de inreis van referent tot zijn gezin behoorde. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier F.M.E. Schulmer.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/11434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘gezinshereniging in het kader van nareis asiel’ afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2018. [referent], referent, is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Als tolk was aanwezig A. Zaaj.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1994. Referent heeft op 8 februari 2016 namens eiseres een aanvraag voor een mvv met als doel ‘gezinshereniging in het kader van nareis asiel’ ingediend.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit – gehandhaafd bij het bestreden besluit – de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres en referent er niet in zijn geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake is van een exclusieve en duurzame relatie. Eiseres en referent waren ten tijde van de binnenkomst van eiser op 8 september 2015 nog niet gehuwd en zij hebben met hun verklaringen niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een familierechtelijke relatie nu zij hierover tegenstrijdig hebben verklaard.
3. Eiseres voert aan dat met de overgelegde documenten aannemelijk is gemaakt dat er een feitelijke gezinsband bestond tussen haar en referent. Eiseres stelt dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen omdat niet doorslaggevend is dat eiseres en referent niet hebben samengewoond. In dit kader doet eiseres een beroep op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), op Richtlijn 2003/86/EG (Gezinsherenigingsrichtlijn) en op Richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn). Eiseres is van mening dat zij en referent een exclusieve relatie met wederzijdse zorg en samenwoning hadden en verweerder dit ten onrechte niet heeft onderkend. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van referent kan niet van hem worden verwacht dat hij consistent en eenduidig kan verklaren. Voorts doet eiseres een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De rechtbank overweegt dat ter beoordeling ligt de vraag of eiseres behoort tot het feitelijk gezin van referent op grond waarvan zij met toepassing van artikel 29 van de Vw 2000, in onderlinge samenhang bezien met de beleidsregels van paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), voor een mvv nareis in aanmerking komt.
4.1.
In paragraaf C2/4.1 van de Vc 2000 is, voor zover relevant, bepaald dat de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw 2000 verleent, als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De IND verstaat onder kinderen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, Vw 2000 ook niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen van een referent.
De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De referent onderbouwt dit met documenten. De referent moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijk en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner, als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen.
De IND verleent uitsluitend een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, onder a of b, Vw 2000, als het huwelijk of partnerschap al bestond voordat de referent Nederland is ingereisd.
De referent en zijn echtgeno(o)t(e) moeten aannemelijk maken dat buiten Nederland als sprake is geweest van samenwoning. Indien buiten Nederland geen samenwoning heeft plaatsgevonden, dan moeten de referent en zijn echtgeno(o)t(e) of partner hiervoor een aannemelijke verklaring geven om in aanmerking te kunnen komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, Vw.
4.2.
De beroepsgrond van eiseres inhoudende dat verweerder ten onrechte de aanvraag heeft afgewezen omdat zij en referent niet hebben samengewoond en niet zijn gehuwd, slaagt niet. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet afgewezen omdat eiseres en referent niet hebben samengewoond en niet zijn gehuwd. Uit de motivering van het primaire en bestreden besluit volgt dat de aanvraag is afgewezen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een exclusieve en duurzame relatie en daardoor niet aannemelijk is dat eiseres behoort tot het gezin van referent. Hierbij heeft verweerder betrokken dat zij ten tijde van de binnenkomst van referent nog niet waren gehuwd en van doorslaggevend belang geacht dat zij tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over hun relatie. Er bestaat daardoor geen grond voor de juistheid van de stelling van eiseres.
4.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eiseres met de overgelegde documenten niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voorafgaand aan de inreis van referent feitelijk tot zijn gezin behoorde. Verweerder heeft in redelijkheid kunnen overwegen dat uit de overgelegde documenten blijkt dat eiseres en referent in januari 2016 zijn getrouwd, zodat hiermee niet aannemelijk is dat zij voorafgaand aan de inreis van referent waren gehuwd. Verweerder heeft voorts in redelijkheid kunnen stellen dat uit dit huwelijk niet volgt dat eiseres voorafgaand aan de inreis tot het gezin van referent behoorde, omdat dit huwelijk heeft plaatsgevonden na de inreis van referent. Dit betekent, anders dan eiseres stelt, dat onderzoek naar de authenticiteit van de door eiseres overgelegde documenten, geen ander resultaat zal opleveren. Uit de inhoud van deze documenten, ook al worden ze authentiek bevonden, volgt immers niet dat sprake is van een exclusieve en duurzame relatie tussen referent en eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Uit het voorgaande volgt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen komen tot de conclusie dat het huwelijk tussen eiseres en referent niet aannemelijk maakt dat zij voorafgaand aan de inreis van referent tot het gezin van referent behoorde. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseres en referent met hun verklaringen evenmin aannemelijk hebben gemaakt dat eiseres tot het gezin van referent behoorde. De rechtbank overweegt ten aanzien van dit laatste standpunt als volgt.
5.1.
De stelling van eiseres dat van referent niet kan worden verwacht dat hij eenduidig en consistent verklaard, slaagt niet. De verklaring van [persoon A] is hiervoor onvoldoende. Uit deze verklaring volgt namelijk niet dat referent niet eenduidig en consistent kan verklaren. Daar komt bij dat uit het verslag van het interview niet volgt dat referent ten tijde van het gehoor problemen ondervond. De stelling van eiseres dat zij door concentratieproblemen niet eenduidig kon verklaren, wat hier ook van zij, slaagt evenmin. Aan haar wordt immers niet tegengeworpen dat ze tegenstrijdig verklaard, maar dat zij en referent niet eenduidig verklaren.
5.2.
Voor zover eiseres stelt dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk, overweegt de rechtbank dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:634), Nederlandse ambassades en consulaten niet worden vermeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) als diensten of instanties die zijn gehouden om in het kader van het vreemdelingenrecht uitsluitend gebruik te maken van beëdigde tolken en vertalers. Evenmin zijn zij krachtens het tweede lid ingevolge een ministeriële regeling als zodanig aangewezen. De beroepsgrond slaagt niet. Voorts is gesteld noch gebleken dat eiseres de tolk niet zou hebben begrepen of dat er sprake is van onjuiste vertaling, zodat verweerder heeft kunnen uitgaan van de verklaringen zoals opgenomen in het rapport van gehoor van eiseres.
5.3.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder van de verklaringen van eiseres en referent heeft kunnen uitgaan. Verweerder heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hun verklaringen onderling niet consistent zijn en dat zij tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd en daardoor niet aannemelijk is dat eiseres behoort tot het gezin van referent.
6. Eiseres kan voorts niet worden gevolgd in haar betoog dat weigering van de gevraagde mvv in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Gelet op de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000, moet de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 beperkt worden opgevat, in die zin dat die bepaling geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dan de afweging die daarin reeds ligt besloten (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711). De beroepsgrond faalt.
7. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij voorafgaand aan de inreis van referent feitelijk behoorde tot zijn gezin. Eiseres kan daarom geen aanspraak ontlenen aan artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 en verweerder heeft de aanvraag om een mvv in het kader van nareis in redelijkheid kunnen afwijzen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.