In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel gezinshereniging in het kader van nareis asiel. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres en haar referent niet konden aantonen dat er sprake was van een exclusieve en duurzame relatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid tot deze conclusie kon komen, gezien de tegenstrijdige verklaringen van eiseres en referent over hun relatie en het feit dat zij ten tijde van de binnenkomst van de referent nog niet gehuwd waren.
Eiseres voerde aan dat zij met overgelegde documenten had aangetoond dat er een feitelijke gezinsband bestond, maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet voldoende waren om aan te tonen dat eiseres tot het gezin van referent behoorde. De rechtbank benadrukte dat de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd alleen verleent als de partner feitelijk tot het gezin behoort en dat dit niet het geval was. De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 van het EVRM, omdat de wetgeving geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van dit artikel.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag om een mvv in het kader van nareis in redelijkheid had kunnen afwijzen. Eiseres heeft geen recht op de gevraagde mvv, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voorafgaand aan de inreis van referent tot zijn gezin behoorde. De uitspraak werd gedaan door rechter J.M. Ghrib, in aanwezigheid van griffier F.M.E. Schulmer.