ECLI:NL:RBDHA:2018:53

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
5 januari 2018
Zaaknummer
NL17.4024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse nationaliteit op basis van ongeloofwaardige relatie en bekering tot het christendom

In de uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 4 januari 2018, met zaaknummer NL17.4024, is het beroep van eiser, een Iraanse nationaliteit, ongegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gestelde redenen voor de asielaanvraag, waaronder een geheime relatie met een persoon uit een streng religieuze familie en een bekering tot het christendom, ongeloofwaardig waren. Eiser had verklaard dat hij in Iran problemen had gekregen vanwege zijn relatie en dat hij zich had bekeerd tot het christendom, maar de rechtbank vond de verklaringen inconsistent en onvoldoende onderbouwd.

De rechtbank stelde vast dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran te vrezen had voor vervolging. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de gestelde relatie en de bekering ongeloofwaardig waren. Eiser had tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn relatie en zijn bekering, en de rechtbank vond dat hij niet voldoende inzicht had gegeven in zijn motieven voor de bekering. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij een reëel risico liep op ernstige schade bij terugkeer naar Iran, en verklaarde het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims met voldoende bewijs te onderbouwen, vooral als het gaat om geloofsovertuigingen en persoonlijke relaties die kunnen leiden tot vervolging. De rechtbank wees erop dat de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser niet kon worden vastgesteld, wat leidde tot de afwijzing van zijn asielaanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. F. Khodajoo-Aziz Maleki),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis).

ProcesverloopBij besluit van 31 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1994. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd, zakelijk weergegeven, dat hij in Iran problemen heeft gekregen vanwege zijn geheime relatie met [persoon 1]. [persoon 1] komt uit een streng religieuze familie. Eiser is door het openbaar ministerie in Iran opgeroepen en veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf. Eiser heeft daarnaast als asielmotief aangevoerd dat hij in Iran al vanaf zijn veertiende de Islam de rug toe heeft gekeerd en in Nederland te zijn bekeerd tot het christendom.
2. Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) als ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas worden door verweerder onderscheiden:
-
de nationaliteit, identiteit, afkomst en herkomst van eiser;
- de geheime relatie met [persoon 1] en de daaruit gevolgde problemen;
- afvalligheid van de Islam op veertienjarige leeftijd en het feit dat eiser in Iran nooit problemen heeft ondervonden vanwege zijn afvalligheid;
- de bekering tot het christendom.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit, afkomst, herkomst en de afvalligheid van eiser geloofwaardig. Verweerder acht de gestelde geheime relatie met [persoon 1] en de daaruit gevolgde problemen ongeloofwaardig. Evenmin acht verweerder het geloofwaardig dat eiser in Nederland is bekeerd tot het christendom. Volgens verweerder is het daarom niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Iran te vrezen heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiser stelt zich in beroep op het standpunt dat zijn geheime relatie met [persoon 1] en zijn bekering wel degelijk geloofwaardig zijn.
4.1.
Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
4.2.
Volgens paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)
beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de relevante elementen. Relevante elementen zijn feiten en omstandigheden die in de volgende twee categorieën worden onderscheiden: a) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling; en
b) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gebeurtenissen.
4.3.
Verder blijkt uit paragraaf C1/4.4.1 van de Vc 2000 dat als de IND een relevant element niet als geloofwaardig beoordeelt, de vreemdeling op basis van dit element geen aanspraak kan maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Vw. Uit paragraaf C1/4.4.2 van de Vc 2000 blijkt voorts dat er een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaatsvindt. Hierbij worden alle relevante omstandigheden van het geval betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser over zijn geheime relatie met [persoon 1] en de daaruit gevolgde problemen tegenstrijdig heeft verklaard. Eiser heeft bij het nader gehoor verklaard dat hij toevallig naast [persoon 1] liep, in gesprek raakten en zij onmiddellijk telefoonnummers uitwisselden, terwijl in de zienswijze wordt gesteld dat eiser [persoon 1] al een aantal keer eerder had gezien en oogcontact had en toen pas telefoonnummers uitwisselde. Ook heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de personen die wisten van zijn geheime relatie met [persoon 1]. Immers, in de zienswijze heeft eiser verklaard dat enkel zijn vriend [persoon 2] op de hoogte was van de geheime relatie, terwijl hij in het nader gehoor heeft verklaard dat zij soms afspraken bij haar vrienden en soms bij zijn vrienden. Voorts heeft verweerder bevreemdend kunnen achten dat eiser na een twee jaar durende geheime relatie de voornamen niet weet van de ouders van [persoon 1]. Temeer nu in de zienswijze wordt gesteld dat [persoon 1] en eiser feitelijk buren waren. Evenzo heeft verweerder het bevreemdend kunnen achten dat de geheime relatie twee jaar kon duren en dat eiser zo vaak met [persoon 1] heeft af kunnen spreken. Gezien de geheime aard van hun relatie en de ernstige gevolgen bij betrapping heeft verweerder het ook vreemd kunnen achten dat eiser niet weet hoe de vriend van [persoon 1] heet waar eiser en [persoon 1] elkaar voor het laatst stiekem hebben ontmoet. Voorts heeft verweerder het vreemd kunnen vinden dat eiser geen idee had waarom de vader en broer van [persoon 1] boos voor zijn deur stonden en dreigden eiser te vermoorden. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat verweerder het eiser heeft kunnen tegenwerpen dat het vreemd is dat eiser geen navraag heeft gedaan naar [persoon 1], haar familie en de ontwikkelingen in de rechtszaak tegen eiser. Eiser heeft immers contact met zijn familie en deze wonen nog steeds in dezelfde stad. De door eiser gegeven verklaringen voor vorenstaande bevreemdingwekkende, vage en tegenstrijdige verklaringen overtuigen niet en hebben verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen. De overgelegde dagvaarding en het vonnis van de rechtbank hebben verweerder evenmin tot een ander oordeel hoeven brengen, reeds nu deze twee documenten met elkaar tegenstrijdig zijn. Immers, volgens het overgelegde vonnis zou eiser zijn veroordeeld voor: “het maken van propaganda tegen het regime van de Islamitische Republiek; het oprichten van centra voor onzedelijkheden die tegen de openbare eerbaarheid zijn, via deelname aan bijeenkomsten”. In de dagvaarding wordt echter gesproken over: “het beledigen van de heilige religie Islam en het gedrag dat tegen de islamitische normen is”. Deze tegenstrijdigheden doen nog meer afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser, temeer nu deze feiten niet te herleiden zijn tot het asielrelaas van eiser. Los daarvan kan ook de authenticiteit van de documenten niet worden vastgesteld, zodat niet de door eiser gewenste waarde aan de documenten kan worden gehecht. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat de gestelde relatie van eiser met [persoon 1], alsmede de daaruit voortgevloeide problemen, ongeloofwaardig zijn.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in de afvalligheid van eiser terecht geen aanleiding heeft gezien tot vergunningverlening over te gaan. Hierbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser heeft verklaard dat hij al op zijn veertiende afvallige is geworden, nooit problemen heeft ondervonden in Iran vanwege zijn afvalligheid en niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat nu anders zal zijn bij terugkeer. Verweerder heeft hierbij tevens in aanmerking kunnen nemen dat eiser in 2013 en 2014 na verblijven in Turkije en Bulgarije ook zonder problemen is teruggekeerd naar Iran en dat eiser tijdens zijn asielgehoren niet heeft aangegeven zich bij terugkeer anders te gaan gedragen dan voor zijn vertrek naar Nederland. Onder deze omstandigheden heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt vanwege zijn afvalligheid bij terugkeer naar Iran een reëel risico te lopen op vervolging dan wel schending van artikel 3 van het EVRM.
7.1.
Ten aanzien van de bekering tot het christendom overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2011), past verweerder bij de beoordeling van de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging een vaste gedragslijn toe, bestaande uit een vragenlijst die in overleg met onder meer kerkelijke instanties en met een organisatie die de belangen behartigt van christelijke asielzoekers tot stand is gekomen. De daarin opgenomen vragen kunnen – voor zover toepasselijk in het concrete geval – grofweg worden onderverdeeld in vragen over de motieven voor en het proces van bekering waaronder de betekenis en praktische uitvoering van een eventuele doop en doopplechtigheid, en over de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling. Tevens betreft het vragen die betrekking hebben op algemene, basale kennis van de geloofsleer en geloofspraktijk. Tenslotte verwacht verweerder dat een vreemdeling die stelt dat kerkgang onderdeel is van zijn geloofsovertuiging, daarover vragen weet te beantwoorden, bijvoorbeeld waar de kerk zich bevindt die hij bezoekt, op welk tijdstip de dienst of de mis plaatsvindt, en hoe deze verloopt. Soortgelijke vragen stelt verweerder ook over andere door een vreemdeling genoemde uitingen van zijn gestelde geloofsovertuiging, zoals evangeliseringsactiviteiten. Voorts blijkt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 14 juli 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2068) dat het verweerder vrij staat bij de toepassing van zijn gedragslijn voor het onderzoek naar de geloofwaardigheid van een bekering doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de motieven voor en het proces van die bekering. Het is aan eiser om zijn gestelde bekering tot het christendom aannemelijk te maken.
7.2.
In het licht van het vorenstaande is de rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onterechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn bekering ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft daarbij van belang kunnen achten dat eiser slechts vaag en summier heeft kunnen verklaren over zijn motieven voor bekering. Zo heeft eiser slechts in algemene en basale bewoordingen kunnen duiden wat het is geweest in de woorden van [persoon 3] dat hem ertoe heeft bewogen om dusdanig geïnteresseerd te worden in dat hij zelfs heeft besloten zich te bekeren tot het christendom. Met het antwoord dat de twee christelijke personen die hij heeft ontmoet rust uitstraalden en de materiele dingen hebben gekregen waar ze om hadden gevraagd, heeft eiser onvoldoende kunnen duiden wat voor hem persoonlijk de redenen zijn geweest om zijn leven over te geven aan Jezus Christus en om de mogelijke gevaren die dit tot gevolg kunnen hebben te aanvaarden. Dit laatste klemt temeer nu eiser afkomstig is uit Iran, waar geloofsafval en bekering tot een ander geloof dan de islam maatschappelijk onacceptabel is en zwaar kan worden bestraft (uitspraak van de Afdeling van 28 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4065). Verweerder heeft dan ook het standpunt kunnen innemen dat eiser geen inzicht heeft geboden in zijn motieven voor bekering en dat uit de verklaringen van eiser ook niet is gebleken van een innerlijk proces waarin hij de voor- en nadelen van een bekering heeft afgewogen. Eiser kan verder onvoldoende aangeven hoe, of op welke wijze, hij zich daadwerkelijk bekeerd heeft tot het christendom. Zo heeft eiser verklaard dat hij na de doop erg is veranderd, dat zijn leven totaal anders is geworden. Op de vraag hoe precies kan eiser echter enkel vertellen dat hij relaxed is geworden, iedereen wil helpen en niet meer roddelt of liegt over mensen. Daargelaten dat dit enkel algemeenheden betreffen, heeft eiser tijdens zijn asielgehoor verklaard dat religie in Iran geen rol speelde in zijn leven maar dat hij vasthield aan zijn ideeën als behulpzaam zijn, niet schelden en niet roddelen. Verweerder heeft het eiser voorts tegen kunnen werpen dat hij over heel veel kernelementen van het christendom niet of te weinig heeft kunnen verklaren. Zo weet eiser bijvoorbeeld niets te vertellen over de verschillende stromingen binnen het christendom en kan eiser tijdens het gehoor evenmin direct aangeven tot welke stroming hij behoort. Eiser kan niet aangeven waarom hij nu precies voor het protestantisme heeft gekozen, anders dan dat de mensen hem daar hartelijk ontvingen. Eiser weet verder ook geen andere naam voor de heilige drie-eenheid dan De Vader, De zoon en De Heilige Geest, hij kan niets vertellen over christelijke feestdagen, weet niet hoe de volgelingen van Jezus heten en waar Jezus gekruisigd is. Voorts bevreemdt het dat eiser de bijbel zelf niet heeft gelezen. Verweerder heeft het eiser voorts kunnen tegenwerpen dat hij niet weet hoe de eerste kerk heet die hij in Nederland heeft bezocht en dat eiser niet weet op welke dag hij gedoopt is. Dit laatste klemt temeer nu eiser zelf heeft verklaard dat deze gebeurtenis voor hem erg belangrijk was en zijn leven vanaf dat moment volledig heeft omgegooid. Verweerder heeft het in dit kader tevens vreemd kunnen vinden dat eiser niet om zijn doopakte heeft gevraagd en dat hij op dezelfde dag dat hij aangaf gedoopt te willen worden ook daadwerkelijk is gedoopt. De door eiser overgelegde brief van 15 maart 2017 van de Father’s House Movement kan aan het vorenstaande niet afdoen, nu een dergelijke verklaring welswaar kan dienen als steunbewijs van een bekering maar het nog altijd aan eiser zelf is om door middel van zijn eigen verklaringen zijn gestelde bekering aannemelijk te maken. Zoals hiervoor uiteen is gezet, is eiser hierin niet geslaagd.
7.3.
Gelet op het feit dat de bekering ongeloofwaardig is, heeft verweerder het eveneens ongeloofwaardig kunnen achten dat eiser vanwege zijn gestelde bekering een reële vrees heeft voor vervolging van wel schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran. Nu eiser ook anderszins niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op vervolging dan wel schending van artikel 3 van het EVRM, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag terecht met toepassing van het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000 de aanvraag als ongegrond afgewezen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2018.
Griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel