ECLI:NL:RBDHA:2018:5342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
AWB 17/16351
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake verblijfsvergunning voor langdurig verblijvende kinderen

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit een gezin met Russische nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier op grond van de Regeling langdurig verblijvende kinderen is afgewezen. De rechtbank Den Haag heeft op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de eisers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. J.J.J. Jansen. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. N.H.T. Jansen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers sinds 6 juni 2010 in Nederland verblijven en dat hun eerdere asielaanvragen zijn afgewezen vanwege het ontbreken van geloofwaardige documenten en verklaringen. De rechtbank heeft de argumenten van eisers, waaronder het beroep op artikel 8 van het EVRM, overwogen en geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden van de Regeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een uitzondering op het mvv-vereiste rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/16351

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2018 in de zaak tussen

[naam 1], geboren op [geboortedatum 1] , eiser 1 en tevens hoofdpersoon,
[naam 2], vader van eiser 1, geboren op [geboortedatum 2] , eiser 2,
[naam 3], moeder van eiser 1, geboren op [geboortedatum 3] , eiseres,
[naam 4], broer van eiser 1, geboren op [geboortedatum 4] , eiser 3,
[naam 5] ,broer van eiser 1, geboren op [geboortedatum 5] , eiser 4,
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde mr. J.J.J. Jansen),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid(en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 november 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2018. Eiser 2 en eiseres zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Perfilyeva.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Russische nationaliteit. Eiser 1, 2 en 3 en eiseres verblijven sinds 6 juni 2010 in Nederland. Eiser 4 is in Nederland geboren.
2. Op 28 juni 2010 hebben eiser 1, 2 en 3 en eiseres een asielaanvraag ingediend. Op 15 december 2010 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen, omdat eisers bij hun aanvragen geboorteaktes van hun kinderen hebben overgelegd die na onderzoek door de Koninklijke Marechaussee vals zijn bevonden, geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden hebben kunnen overleggen en verder ongeloofwaardige, vage, summiere en tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd. Van het asielrelaas gaat daarom geen positieve overtuigingskracht uit. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Assen, bij uitspraak van 23 augustus 2011 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft deze uitspraak op 28 augustus 2012 in hoger beroep bevestigd.
3. Eiser 2 heeft vervolgens op 25 november 2011 verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Dat verzoek is op 25 april 2012 afgewezen. Het tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zitingsplaats Haarlem, van 10 oktober 8 april 2012 ongegrond verklaard. Er is geen hoger beroep ingesteld.
4. Op 26 juli 2016 hebben eisers een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier op grond van de definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen (de Regeling). Bij besluit van 24 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 10 januari 2017 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
5. Verweerder heeft de aanvraag ten aanzien van eisers afgewezen omdat volgens hem sprake is van contra-indicaties, genoemd onder (d) en (e) van de Regeling, opgenomen in onderdeel B9/6.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Ten aanzien van eiser 2 is volgens verweerder bovendien sprake van de contra-indicatie genoemd onder (a) van de Regeling. Om een succesvol beroep op de Regeling te kunnen doen, is vereist dat eisers al bij hun eerste asielaanvraag hun identiteit en nationaliteit met documenten hebben aangetoond, dan wel daarover naar waarheid en consistent hebben verklaard en dat zij hebben meegewerkt aan hun vertrek. Verweerder verwijst naar het advies van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) van 18 november 2016, waarin staat dat eisers niet voldoende actief hebben meegewerkt aan hun vertrek. Omdat eisers niet voldoen aan de voorwaarden van de Regeling, is de aanvraag afgewezen wegens het niet voldoen aan het vereiste dat zij beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Er is geen aanleiding om vrijstelling van het mvv-vereiste verlenen, omdat er volgens verweerder geen sprake is van schending van het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermde recht op eerbiediging van privéleven.
6. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Regeling langdurig verblijvende kinderen
7. De Regeling vindt zijn grondslag in de bevoegdheid van verweerder tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en het beleid van verweerder, neergelegd in onderdeel B9/6 van de Vc.
8. Op grond van artikel 16 van de Vw en artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) geldt het vereiste van een geldige mvv. Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb, wordt de vreemdeling van wie uitzetting in strijd met artikel 8 van het EVRM zou zijn, van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld. Ingevolge artikel 3.71, derde lid, van het Vb kan Onze Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule).
9. Volgens onderdeel B9/6.2 van de Vc, voor zover van belang, wordt de verblijfsvergunning niet verleend als bij de hoofdpersoon of een gezinslid sprake is van contra-indicaties (a t/m f). Contra-indicatie (a) houdt in dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid; contra-indicatie (d) houdt in dat de vreemdeling de identiteit of nationaliteit niet heeft kunnen aantonen door onder meer het overleggen van documenten of consistent en naar waarheid verklaren en antwoorden; contra-indicatie (e) houdt in dat de vreemdeling niet heeft meegewerkt aan zijn vertrek, (het zogenoemde meewerkcriterium).
De IND neemt aan dat de vreemdeling heeft meegewerkt aan zijn vertrek als hij aannemelijk maakt dat hij zich, met het oog op zijn vertrek, heeft gewend tot:
1. de vertegenwoordiging van de eigen autoriteiten of die van een ander land waartoe toegang kan worden verkregen;
2. de IOM en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek te realiseren om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling; en
3. de DT&V ten behoeve van facilitering bij het verkrijgen van de vereiste (reis)documenten en deze dienst heeft aangegeven dat dit niet is geslaagd om redenen gelegen buiten de invloedssfeer van de vreemdeling.
Volgens onderdeel B9/6.3, voor zover hier van belang, wordt het ontbreken van een geldige mvv niet tegengeworpen, mits aan alle andere voorwaarden wordt voldaan.
10. De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst beoordelen of de contra-indicatie onder (e) terecht aan eisers is tegengeworpen.
11. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat zij onvoldoende hebben meegewerkt aan hun vertrek. Eiseres heeft alle gesprekken met
DT&V gevoerd terwijl haar man in detentie verbleef. Zij heeft uitsluitend op 26 februari 2014 gezegd niet zonder haar man te willen vertrekken en dat zij ook niet wil dat haar man alleen vertrekt. Dat is de reden geweest dat zij bij het IOM niets heeft ondertekend. Verder is de geslachtsnaam van zoon [naam 5] (eiser 4) op 9 januari 2018 door de gemeente [gemeente] gewijzigd van [naam 5] in [naam 5] .
12. De Afdeling heeft op 29 juni 2015 drie uitspraken gedaan over het zogenoemde meewerkcriterium (ECLI:NL:RVS:2015:2095, ECLI:NL:RVS:2015:2098 en ECLI:NL:RVS:2015:2099).
Uit deze uitspraken volgt dat de Regeling begunstigend beleid behelst, tot het voeren waarvan verweerder niet op grond van enige internationale of wettelijke verplichting is gehouden. Bij het vaststellen van dat beleid heeft verweerder dan ook veel beleidsvrijheid. In het licht hiervan zijn de cumulatieve voorwaarden die door verweerder zijn vastgesteld ter beoordeling van de vraag of vreemdelingen die een beroep doen op de Regeling in redelijkheid de stappen hebben ondernomen om invulling te geven aan hun vertrekplicht in de periodes dat dat van hen kon worden verlangd, niet kennelijk onredelijk.
13. In voornoemde uitspraken van 29 juni 2015 heeft de Afdeling voorts geoordeeld dat van vreemdelingen verwacht mag worden dat zij op eigen initiatief contact opnemen met de in het beleid genoemde instanties vanaf het moment dat hun asielaanvraag is afgewezen of hun verblijfsvergunning is ingetrokken. Ook als hun vertrekplicht tijdelijk is opgeschort, moeten zij zich coöperatief opstellen om in aanmerking te komen voor de Regeling.
14. De rechtbank overweegt dat de asielaanvraag van eisers op 15 december 2010 is afgewezen. Met deze afwijzing heeft verweerder de ouders van de hoofdpersoon te kennen gegeven dat zij Nederland, samen met hun twee (thans drie) kinderen, dienden te verlaten en dat zij zich moesten voorbereiden op hun vertrek. Dat eisers daarna in afwachting waren van een beslissing op een verzoek om uitstel van vertrek, betekent niet dat er op hen geen verplichting heeft gerust tot het meewerken aan vertrek. Gesprekken gedurende deze periodes zijn dan ook van belang voor de beoordeling of sprake is van een contra-indicatie.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet hebben meegewerkt aan hun vertrek. Verweerder heeft deze conclusie kunnen baseren op het advies van de DT&V van 18 november 2016, waaruit onder meer blijkt dat de Russische autoriteiten op 11 juli 2012 en 28 maart 2014 ten behoeve van eiser 1, zijn ouders en eiser 3 een terug- en overname akkoord (T&O akkoord) voor reisdocumenten hebben afgegeven. Er kon voor eiser 4, die in Nederland is geboren, ook een T& O akkoord van de Russische autoriteiten voor een reisdocument worden verkregen als voor hem een aangepaste internationale geboorteakte met de juiste familienaam werd overgelegd. Hiervoor diende de geslachtsnaam op de Nederlandse geboorteakte van eiser 4 te worden gewijzigd van [naam 5] in [naam 5] . Aan eisers is uitleg gegeven hoe de naam op de geboorteakte gewijzigd moest worden. Eisers zijn echter niet naar de gemeente gegaan om de geboorteakte te laten aanpassen. In het vertrekgesprek van 9 december 2015 hebben zij letterlijk gezegd dat er geen actie is ondernomen en dat zij dat ook niet zullen doen. Eiseres is wel bij het IOM geweest om te informeren over terugkeermogelijkheden, maar heeft zich niet ingeschreven bij het IOM. Daarom is niet gebleken dat eisers om redenen gelegen buiten hun invloedssfeer niet aan de vereiste reisdocumenten zijn gekomen.
Verder hebben eisers op geen enkel moment zelf actie ondernomen om in het bezit van documenten te komen.
16. Of verweerder eisers daarnaast terecht de contra-indicatie onder (d) en eiser 2 de contra-indicatie onder (a) heeft tegengeworpen, laat de rechtbank in het midden, nu beantwoording van deze vraag niet tot een andere uitkomst leidt.
17. Nu eisers niet voldoen aan de voorwaarden van de Regeling, zijn zij daarmee evenmin vrijgesteld van het mvv-vereiste.
Artikel 8 van het EVRM
18. Eisers hebben verder een beroep gedaan op het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van privéleven. Eisers hebben aangevoerd dat de kinderen door tijdsverloop totaal vervreemd zijn van de cultuur van het land van herkomst. Gedwongen vertrek uit Nederland zal leiden tot een ontwikkelingsbreuk. De kinderen beheersen de Russische taal onvoldoende. Verweerder heeft nagelaten deze omstandigheden concreet bij de belangenafweging te betrekken.
19. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel is geen inmenging van enig openbaar gezag toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
20. Zoals volgt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM; onder meer het arrest Rodrigues da Silva en Hoogkamer tegen Nederland van 31 januari 2006, nr. 50435/99, www.echr.coe.int) en de jurisprudentie van de Afdeling; bijvoorbeeld de uitspraak van 13 juli 2009, zaaknr. 200903237/1/V2, www.raadvanstate.nl), moet bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op respect voor het privé leven dan wel familie- en gezinsleven een “fair balance” worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. Daarbij moeten alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. Bij deze afweging komt verweerder een zekere beoordelingsruimte toe.
21. Verder volgt dat uit het arrest Butt tegen Noorwegen van 4 december 2012 van het EHRM (zaaknr. 47017/09, www.echr.coe.int), dat zwaarwegende redenen van migratiebeleid in beginsel aanleiding zijn het gedrag van de ouders van een vreemdeling aan de desbetreffende vreemdeling toe te rekenen, in verband met het risico dat ouders gebruikmaken van de positie van hun kinderen om een verblijfsrecht te verkrijgen. Indien de vreemdeling of diens ouders hadden moeten weten dat het verblijfsrecht van die vreemdeling onzeker was, wordt alleen onder bijzondere omstandigheden aangenomen dat het privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM in het gastland moet kunnen worden voortgezet.
22. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar bij de belangenafweging heeft betrokken, zoals de leeftijd van de kinderen (11, 8, 6 jaar), dat ze hier naar school gaan en hun beperkte kennis van de Russische taal. Verweerder heeft niet ten onrechte in de belangenafweging ten nadele van eisers meegewogen dat zij nooit hebben beschikt over een verblijfsvergunning en dat er geen objectieve belemmeringen bestaan om het gezinsleven in de Russische Federatie voort te zetten. Verweerder heeft zich voorts naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden als genoemd in rechtsoverweging 21.
23. De omstandigheid dat de kinderen in Nederland naar school gaan en hier sociale en culturele banden hebben opgebouwd zijn geen bijzondere omstandigheden, omdat dit inherent is aan langdurig verblijf van minderjarige kinderen in Nederland. Verweerder heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat de kinderen nog niet zodanig gewend zijn aan de Nederlandse samenleving dat zij elders niet meer zouden kunnen aarden. Niet gebleken is van zodanig negatieve effecten van de terugkeer op de kinderen, dat hun belang om in Nederland te blijven zwaarder zou moeten wegen dan het algemeen belang.
Verder hebben de kinderen enige affiniteit met de Russische taal en cultuur. Zij verstaan de Russische taal en de vader probeert hen de tradities van zijn land over te brengen. Daarnaast hebben de ouders van de kinderen het grootste deel van hun leven in de Russische Federatie gewoond en daar deel genomen aan het maatschappelijk leven. Nu het gezin gezamenlijk terugkeert, mag redelijkerwijs worden verondersteld dat de kinderen met behulp van hun ouders in staat zijn zich aan te passen in de Russische Federatie, zich daar te vestigen en daar een bestaan op te bouwen.
24. Nu de uitzetting van eisers geen schending oplevert van het recht op eerbiediging van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, bestaat er geen aanleiding om eisers vrij te stellen van het mvv-vereiste.
25. Het beroep is ongegrond.
26. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.