ECLI:NL:RBDHA:2018:5378

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
4 mei 2018
Zaaknummer
AWB 17/14216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Thurlings
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen feitelijke uitzetting van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen de feitelijke uitzetting van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A. Habib-Portier, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet in redelijkheid kon eisen dat de advocaat van eiser een schriftelijke machtiging overhandigde, aangezien deze al geruime tijd als gemachtigde van eiser bekend was bij de staatssecretaris.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris zich niet had mogen beroepen op artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om een machtiging te verlangen, omdat het voor de staatssecretaris duidelijk had moeten zijn dat de gemachtigde een advocaat was. De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep gegrond was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat er geen nieuw besluit op bezwaar hoefde te worden genomen, aangezien eiser zich niet meer in Nederland bevond.

De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, die op € 1.002,- werden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbescherming van vreemdelingen en de rol van advocaten in het bestuursrecht, vooral in situaties waarin de ontvankelijkheid van bezwaren ter discussie staat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/14216

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]

geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer [v-nummer] , eiser,
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.A.W. Oude Lenferink).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2018. De zaak is gevoegd behandeld met het beroep onder AWB-nummer 17/14186. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij besluit van 8 augustus 2017 het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat eisers gemachtigde niet bepaaldelijk gevolmachtigd zou zijn geweest tot het indienen van dit bezwaar. Verweerder verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 31 maart 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI0062, waarin wordt verwezen naar het bepaalde in artikel 70, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zoals op dat moment geldend: “1. In afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bezwaar, administratief beroep, het beroep op de rechtbank of het hoger beroep ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.”
2. Eiser heeft er op gewezen dat in het huidige artikel 70, eerste lid, van de Vw 2000, de woorden ‘indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn’ zijn vervallen. Het eerste lid van artikel 70 van de Vw 2000 luidt sinds 1 juli 2010:
“1. In afwijking van de artikelen 2:1 en 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het bezwaar, administratief beroep, het beroep op de rechtbank of het hoger beroep ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde, zijn referent of een advocaat.”
Eiser stelt dan ook dat verweerder het bezwaar tegen de feitelijke uitzetting op onjuiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat hij van een advocaat niet mag eisen dat deze zich bepaaldelijk gevolmachtigd verklaart.

Procesbelang

3. Verweerder stelt dat in deze procedure geen procesbelang meer is nu de gemachtigde van eiser geen contact meer heeft met eiser.
4. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat een vreemdeling geen procesbelang meer heeft, indien uit de omstandigheden van het geval kan worden afgeleid dat de vreemdeling geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde rechtsmiddel. Dit is bijvoorbeeld aan de orde wanneer een vreemdeling vrijwillig is vertrokken en geen contact meer onderhoudt met zijn gemachtigde (bijvoorbeeld de uitspraak van 24 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3715). Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser wel een procesbelang. Het belang in deze procedure is gelegen in het verkrijgen van een oordeel van de rechter over de wijze waarop verweerder het bezwaar van eiser heeft afgedaan, namelijk door niet inhoudelijk op het bezwaar te beslissen en het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Als verweerder door deze afdoeningswijze het mogelijk maakt dat een vreemdeling (mogelijk) onrechtmatig wordt uitgezet zonder dat het bezwaar daartegen inhoudelijk wordt getoetst en die persoon als gevolg van de uitzetting geen contact meer heeft met zijn gemachtigde, kan niet worden volgehouden dat eiser vrijwillig is vertrokken en kennelijk geen prijs meer stelt op een inhoudelijke beoordeling van het door hem ingestelde rechtsmiddel.
Mocht verweerder een machtiging verlangen van eisers advocaat?
5. In het verweerschrift heeft verweerder in zoverre vastgehouden aan zijn standpunt dat hij stelt dat hij ook van gemachtigde van eiser, die advocaat is, een machtiging kan vragen.
6. Eiser wijst er op dat zijn gemachtigde bij verweerder bekend is als de advocaat van eiser, dat zij al zijn advocaat was in zijn asiel- en bewaringsprocedure en dat DT&V juist haar ook heeft bericht over de daadwerkelijke uitzetting van eiser omdat zij de gemachtigde van eiser is. Verweerder had van haar dan ook geen machtiging mogen vragen.
7. In artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bevoegdheid neergelegd om van een gemachtigde een schriftelijke machtiging te verlangen. Daarin is, anders dan in artikel 8:24 van de Awb, geen uitzondering gemaakt voor advocaten. Zoals is af te leiden uit de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:916) mag een dergelijke machtiging echter niet door het bestuursorgaan worden verlangd, indien het hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de gemachtigde advocaat is.
Nu gemachtigde van eiser advocaat is en bij verweerder al enige tijd bekend was als eisers advocaat, kon verweerder niet in redelijkheid gebruik maken van de in artikel 2:1, tweede lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid een schriftelijke machtiging van haar te verlangen. De beroepsgrond slaagt.
8. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte
niet-ontvankelijk verklaard.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd omdat het berust op een onjuiste wettelijke grondslag. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat geen nieuw besluit hoeft te worden genomen, nu eiser zich niet meer in Nederland bevindt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor de behandeling ter zitting, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat verweerder geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.002,--, te voldoen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Thurlings, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.T.M. Nijboer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.