ECLI:NL:RBDHA:2018:6016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
NL 17.13050
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Libische eiser afgewezen wegens te late indiening en gebrek aan geloofwaardigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Libische eiser. De eiser had op 13 augustus 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar zijn aanvraag werd op 2 november 2017 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep van de eiser te laat was ingesteld, aangezien de termijn voor het indienen van beroep op 17 november 2017 was verstreken. De rechtbank heeft geen verschoonbare omstandigheden kunnen vaststellen die de termijnoverschrijding zouden rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook de inhoudelijke gronden van de asielaanvraag beoordeeld. De eiser heeft verklaard dat hij problemen had met andere stammen en dat hij door IS was gemarteld. De staatssecretaris heeft de aanvraag echter als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat de rechtbank de overige onderdelen van de asielverklaring niet geloofwaardig achtte. De rechtbank heeft verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat de algemene veiligheidssituatie in Libië niet zodanig is dat er een reëel risico bestaat voor de eiser bij terugkeer.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL17.13050
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 1 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13051 (verzoek voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 7 december 2017. Eiser is verschenen bij gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is de voorlopige voorziening toegewezen en het onderzoek voor wat betreft het beroep aangehouden in afwachting van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) inzake de algemene veiligheidssituatie in Libië. Eiser en verweerder hebben zich vervolgens uitgelaten over de Afdelingsuitspraken en hebben zich akkoord verklaard met verdere afdoening van de zaak buiten zitting. Daarop is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Libische nationaliteit. Op 13 augustus 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Eiser heeft het volgende aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Eiser behoort tot de [naam stam] stam. Deze stam had problemen met de [naam stam] stam. Leden van deze stam hebben eiser achtervolgd en in elkaar geslagen en ervoor gezorgd dat eiser is ontslagen bij het olie-exportbedrijf waarvoor hij werkte. Later werd eisers winkel bezocht door IS. Eiser is door hen gemarteld en geslagen en overgebracht naar hun bureau, maar daarna vrijgelaten. Toen eiser voor behandeling van zijn verwondingen en revalidatie in het ziekenhuis in Tripoli lag, is hij ’s nachts bezocht door leden van de [naam militie] milities. Zij zagen hem aan voor spion van IS omdat hij door hen was vrijgelaten. Eiser moest voor de [naam militie] milities als informant gaan werken en over de activiteiten van IS berichten vanuit Sert. In Sert aangekomen bleek eisers huis volledig te zijn afgebrand. Vanwege alle problemen is eiser toen met behulp van een mensensmokkelaar Libië ontvlucht.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht de nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. De overige onderdelen van eisers asielrelaas worden echter niet geloofwaardig geacht. Eiser heeft hierover volgens verweerder vaag, summier en bevreemdingwekkend verklaard en zijn verklaringen zijn inconsistent en tegenstrijdig.
4. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd wordt hieronder ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5.
Allereerst moet ambtshalve worden beoordeeld of het beroep tijdig is ingesteld. Bij het bestreden besluit is eiser medegedeeld dat beroep kan worden ingesteld binnen één week na de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Het bestreden besluit is op 2 november 2017 aan eisers gemachtigde verzonden. De termijn was dus verstreken op 17 november 2017, de datum waarop blijkens het digitale dossier het beroep is ingesteld. Het beroep is derhalve niet tijdig ingesteld. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd of gebleken die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
6. Het vorenstaande laat onverlet dat onder bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 inzake Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45), de noodzaak kan bestaan om een in het nationale recht neergelegde procedureregel niet tegen te werpen. Dit geldt ook voor een overschrijding van de beroepstermijn (zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 11 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1381) en 4 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2154).
7. Ook de ambtshalve toetsing in het kader van de Bahaddar-uitspraak, neergelegd in artikel 83.0a van de Vw, kan eiser echter niet baten. Van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden in de zin van dit arrest is de rechtbank niet gebleken. Eisers stelling dat uitzetting naar Libië vanwege de instabiele en onvoorspelbare veiligheidssituatie in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), volgt de rechtbank niet. Daartoe wordt het volgende overwogen.
8. In vier recente uitspraken van de Afdeling (zie onder meer de uitspraken van 4 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1 en ECLI:NL:RVS:2018:2) is geoordeeld dat in Libië van een uitzonderlijke situatie in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw geen sprake is. De Afdeling heeft bij haar uitspraken onder meer betrokken de rapporten van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties van 4 april 2017 en 22 augustus 2017 (UN Support Mission in Libya), waarin ook informatie is opgenomen over het zuiden van Libië, waar eiser vandaan komt. In de uitspraken van de Afdeling is geen uitzondering gemaakt voor bepaalde delen van Libië. Anders dan eiser stelt, volgt daaruit dat de algemene veiligheidssituatie in Libië, daarbij inbegrepen het zuiden, niet zodanig slecht is dat eiser bij terugkeer louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico zou lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Het feit dat eisers zuster naar hij stelt niet langer in Libië woonachtig is, maakt dit niet anders. Ook eisers verwijzing naar een uitgevaardigd negatief reisadvies voor Libië en slavenhandel in dat land, leiden niet tot een ander oordeel. Het negatieve reisadvies is opgesteld voor Nederlanders en de slachtoffers van slavenhandel zijn migranten. Eiser behoort als Libische burger tot geen van deze groepen.
9. Gelet op het vorenstaande is het beroep niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2018.
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.