3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
Verklaringen aangevers, verdachten en getuige:
Op 19 februari 2016 is aangever [slachtoffer] (verder ` [slachtoffer] `) hard op zijn achterhoofd gevallen, waardoor hij een schedelbreuk heeft opgelopen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 19 februari 2016 bij de ingang van het Montaigne Lyceum in Den Haag ruzie kreeg met een aantal jongens. Eén van de jongens had tegen hem gezegd: “kom eens” en “waarom kijk je zo naar mij.” [slachtoffer] wilde weglopen, maar werd bij zijn arm vastgepakt. [slachtoffer] heeft die jongen vervolgens een klap in zijn gezicht gegeven. Ook heeft hij een andere jongen geslagen, omdat die jongen met hem wilde vechten.
[slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij in de middag van 19 februari 2016, anoniem werd gebeld. De anonieme beller zei: “kom naar bakkerij [naam] dan gaan wij dat uitvechten als mannen.” [slachtoffer] is toen naar bakkerij [naam] gegaan. Onderweg kwam hij zijn vriend [slachtoffer 2] tegen, die is meegegaan naar de bakkerij. Toen [slachtoffer] voor de bakkerij stond te wachten zag hij twee jongens, met wie hij ruzie had gehad op school, uit tram 16 stappen.Eén van de jongens liep naar hem toe en ging met zijn hoofd tegen dat van [slachtoffer] staan. De andere jongen ging naast hem staan. Op dat moment kwamen er meer jongens bij. Een paar van de jongens gingen naar [slachtoffer 2] en een paar bleven bij [slachtoffer] staan. Volgens [slachtoffer] werd hij van alle kanten geslagen door de jongens. Eén van de jongens pakte vervolgens zijn hoofd in een houdgreep. Hij werd daarna geduwd door iemand en viel op de grond. Wat er daarna is gebeurd kan hij zich niet herinneren.
Op 28 februari 2016 heeft [slachtoffer] verklaard dat hij als gevolg van de houdgreep geen lucht meer kon krijgen en een black-out kreeg. Hij werd wakker op de grond.
[slachtoffer 2] (verder ` [slachtoffer 2] `) heeft verklaard dat hij op 19 februari 2016 [slachtoffer] tegenkwam bij bakkerij [naam] . [slachtoffer] vertelde hem dat de jongens met wie hij eerder gevochten had zouden komen. [slachtoffer 2] ging bij [slachtoffer] staan. Opeens zag [slachtoffer 2] dat er acht jongens op hen afkwamen. Drie van die jongens gingen naar [slachtoffer 2] en hebben hem op zijn borst en neus geslagen. Achteraf zag [slachtoffer 2] dat hij een bloedneus had.
[slachtoffer 2] heeft ook gezien dat [slachtoffer] door één van de jongens aan zijn achterkant werd vastgehouden. Toen die jongen [slachtoffer] losliet, viel hij met zijn hoofd op de grond. [slachtoffer 2] hoorde een klap en gekraak. [slachtoffer 2] zag dat [slachtoffer] rechtop stond en van daaruit viel.
De verdachte heeft verklaard dat hij op 19 februari 2017 op het schoolplein van het Montaigne Lyceum ruzie kreeg met [slachtoffer] , omdat hij ‘vies’ keek naar hem en zijn vrienden. Toen de verdachte aan [slachtoffer] vroeg wat er aan de hand was, reageerde [slachtoffer] agressief en heeft hij de verdachte geslagen. De verdachte is met zijn vrienden weggelopen. Na school liep de verdachte samen met [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [naam] , [naam] , [naam] en [medeverdachte 2] naar de tram. De verdachte zag op dat moment dat [medeverdachte 3] met [slachtoffer] aan het bellen was. De verdachte pakte de telefoon en vroeg aan [slachtoffer] wat er aan de hand was. De verdachte hoorde [slachtoffer] zeggen dat hij naar bakkerij [naam] moest komen.
Bij bakkerij [naam] zag de verdachte [slachtoffer] staan samen met een grote vriend van hem ( [slachtoffer 2] ). De verdachte hoorde [slachtoffer] zeggen: “jullie zijn er nu. Kom kom.” [slachtoffer] begon de verdachte te duwen. [medeverdachte 2] kwam er toen tussen en zei tegen [slachtoffer] dat hij rustig moest doen. [slachtoffer] en [medeverdachte 2] begonnen te bekvechten met elkaar. Die grote jongen begon zich ermee te bemoeien en begon [medeverdachte 2] te duwen. [naam] duwde vervolgens die grote jongen. Die grote jongen sloeg [naam] en dat pikte [medeverdachte 2] niet. [medeverdachte 2] ging toen vechten met de grote jongen. De verdachte wilde [medeverdachte 2] helpen en heeft de grote jongen (de rechtbank begrijpt dat dit [slachtoffer 2] is geweest) tegen de muur geduwd en hem een klap gegeven. Op dat moment riep [slachtoffer] de verdachte en zei: “kom kom, jij en ik nu één op één.” De verdachte liep naar [slachtoffer] toe. [slachtoffer] probeerde de verdachte een klap te geven, maar die ontweek de verdachte en hij zag toen kans om [slachtoffer] in een houdgreep te nemen. De verdachte heeft [slachtoffer] ongeveer 10 tot 15 seconden in de houdgreep gehouden. [slachtoffer] stribbelde tegen toen hij werd vastgehouden door de verdachte. Op een gegeven moment stopte [slachtoffer] met tegenstribbelen, dit was na ongeveer 15 seconden. Toen de verdachte [slachtoffer] losliet ging hij rechtop staan en viel hij achterover met zijn achterhoofd op de grond.
[medeverdachte] ) heeft verklaard dat hij op 19 februari 2017 werd gebeld door een vriend van hem, [naam] . De echte naam van [naam] is [verdachte] . [verdachte] vertelde hem dat hij die ochtend ruzie had gehad met een groepje jongens bij het Montaigne Lyceum. [verdachte] vroeg of [medeverdachte] naar hem toe wilde komen. [medeverdachte] is vervolgens samen met [medeverdachte 2] het Montaigne Lyceum gegaan, waar [verdachte] al was met vijf andere jongens. Bij de school werd duidelijk dat [slachtoffer] bij bakkerij [naam] was. De groep jongens is toen naar de bakkerij gegaan, waar zij [slachtoffer] samen met een andere jongen ( [slachtoffer 2] ) zagen. [medeverdachte] hoorde [slachtoffer] zeggen: “ik ben niet bang voor jullie, kom maar één op één.” [medeverdachte] zag dat [verdachte] tegenover [slachtoffer] stond en dat [medeverdachte 2] daar weer voor ging staan. [medeverdachte] zag dat [slachtoffer 2] [medeverdachte 2] wilde wegduwen en toen heeft [medeverdachte] [slachtoffer 2] vastgepakt met één hand en hem tegen de winkelruit van de bakkerij geduwd. Op dat moment kreeg [slachtoffer 2] door iemand achter [medeverdachte] een klap in zijn gezicht. Wie dat was weet [medeverdachte] niet. [slachtoffer 2] probeerde [medeverdachte] te slaan en toen heeft [medeverdachte] [slachtoffer 2] expres drie stompen in zijn gezicht gegeven. Daarna heeft [medeverdachte] [slachtoffer 2] losgelaten en zag hij dat [slachtoffer] werd vastgehouden door [verdachte] . [verdachte] had zijn arm om het hoofd van [slachtoffer] geklemd en drukte hem tegen zijn borst. Toen [verdachte] [slachtoffer] losliet draaide hij een halve slag en viel hij met zijn achterhoofd op het trottoir.
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 2] één klap heeft gegeven.
[getuige] heeft bij de politie verklaard dat hij op 19 februari 2016, omstreeks 16.13 uur, voor bakkerij [naam] een groep jongens zag staan. [getuige] zag dat de verdachte het slachtoffer vasthield in een zogeheten nekklem. Vervolgens zag [getuige] dat het slachtoffer loskwam uit de nekklem. De verdachte gaf het slachtoffer toen met twee handen op het borstvlak een harde duw. Het slachtoffer viel toen als een boom naar achter.
[getuige] is door de rechter-commissaris nog een keer gehoord. Daar heeft hij verklaard dat hij 100% zeker weet dat hij een duw heeft gezien. Hij veronderstelt dat de jongen die de nekklem had gegeven ook het slachtoffer een duw heeft gegeven, maar dat weet hij niet 100% zeker.
Overweging feit 1:
Ten aanzien van het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario, inhoudende dat [slachtoffer] het ten laste gelegde letsel heeft opgelopen door de duw van [naam] , overweegt de rechtbank het volgende.
[slachtoffer] heeft, zoals hiervoor uiteengezet, verklaard dat hij geduwd is, waardoor hij ten val is gekomen.
[getuige] heeft, zoals hiervoor uiteengezet, verklaard dat hij zeker weet dat het slachtoffer geduwd is. Hij weet alleen niet 100% zeker of dat gebeurd is door de verdachte.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat [naam] aanwezig is geweest bij de vechtpartij. Zij hebben niet gezien dat [naam] iets bij aangever heeft gedaan.
[medeverdachte 3] heeft voorts verklaard dat hij tijdens het wegrennen na het incident heeft gehoord dat [naam] [slachtoffer] heeft laten vallen. [slachtoffer] zou getrapt zijn, maar dat heeft hij zelf niet gezien. [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij heeft gehoord dat [naam] [slachtoffer] heeft geschopt.
Zowel [medeverdachte 4]als [medeverdachte 3]hebben bij de rechter-commissaris verklaard dat [naam] bij de vechtpartij aanwezig was
De telefoon van [medeverdachte 4] is door de politie in beslag genomen. Uit de WhatsApp-geschiedenis bleek dat [medeverdachte 4] op 23 februari 2016 een chatgesprek had met de verdachte, waarin onder andere het volgende werd getypt:
- Verdachte (V): want [slachtoffer] heeft gezegt van jij en nog iemand hem gingen trappen ofs
- [medeverdachte 4] : huu;
- [medeverdachte 4] : [medeverdachte 4] en [naam] ja;
- [medeverdachte 4] : [naam] liet hem vallen;
- [medeverdachte 4] : Drm kwam hij zo hard op de grond;
- V: Maar die [slachtoffer] noemde alleen jou naam;
- V: Sws kan je [naam] niet snitchen hij hielp ons nig.
De rechtbank merkt op dat het te betreuren is dat het alternatieve scenario pas ter zitting naar voren is gebracht. Echter, anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de getuigenverklaringen en het bovengenoemde WhatsApp-gesprek onderbouwing bieden voor het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario. Het alternatieve scenario kan daarom naar het oordeel van de rechtbank niet als onaannemelijk terzijde geschoven worden. Dit betekent dat de rechtbank het niet onaannemelijk acht dat [slachtoffer] is geduwd, waardoor hij met zijn achterhoofd op de grond is gevallen als gevolg waarvan hij (zwaar) lichamelijk letsel heeft opgelopen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet buiten gerede twijfel vastgesteld kan worden dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] geduwd heeft.
Het is niet uit te sluiten dat [naam] [slachtoffer] heeft geduwd, waardoor hij hard op de grond terecht is gekomen en het letsel heeft opgelopen. De verdachte en getuigen hebben evenwel niet belastend verklaard over het handelen van [naam] , maar dit kan mogelijk verklaard worden doordat zij [naam] niet willen ‘verraden’, zoals blijkt uit het WhatsApp-gesprek. Hoe dan ook volgt uit het dossier onvoldoende dat het letsel bij [slachtoffer] is ontstaan door het handelen van verdachte, zodat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde zware mishandeling (feit 1 primair) of poging zware mishandeling (feit 1 subsidiair).
Overweging feit 2:
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] in een nekklem, dan wel headlock, heeft genomen en [slachtoffer 2] heeft geslagen. Daarnaast hebben de medeverdachten, [medeverdachte] en [medeverdachte 2] , op datzelfde moment geweld gebruikt tegen de aangevers. Verdachte is niet alleen aanwezig geweest bij de vechtpartij tussen meerdere personen, maar hij is ook degene geweest die anderen op heeft geroepen hem te komen helpen, waardoor de hele situatie mede uit de hand is gelopen. Op grond van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de openlijke geweldpleging zoals ten laste gelegd.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de strafverzwarende omstandigheid van het lichamelijk letsel dat [slachtoffer] en [slachtoffer 2] ten gevolge van het geweld hebben opgelopen, omdat uit het dossier niet wettig en overtuigend blijkt dat de geweldshandelingen die de verdachte heeft gepleegd hebben geleid tot lichamelijk letsel bij [slachtoffer] (hersentrauma, hoofdwond, hersenkneuzing, hersenbloeding) en [slachtoffer 2] (bloedneus).