ECLI:NL:RBDHA:2018:8515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
16 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake kosten van werkzaamheden aan kozijnen en bewijslevering door de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft de kosten van werkzaamheden aan de kozijnen van drie ramen, die door een vaste aannemer zijn uitgevoerd. Eiseres heeft betwist dat de door de gemeente in rekening gebrachte kosten marktconform zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet in zijn bewijslast is geslaagd om aan te tonen dat de kosten die door de aannemer zijn geoffreerd, marktconform zijn. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om het gebrek in de motivering van het bestreden besluit te herstellen, maar dit is niet gebeurd. Hierdoor kon de rechtbank het geschil niet finaal beslechten en heeft verweerder de opdracht gekregen om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de kosten voor de werkzaamheden aan de kozijnen gemiddeld moeten worden vastgesteld, en heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Procesverloop

Voor het procesverloop in deze zaak (tot en met de behandeling van het beroep op
29 november 2017) verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van 16 februari 2018.
Bij laatstgenoemde uitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken vanaf de datum van verzending van die tussenuitspraak de in verweerders besluit van 2 maart 2017 geconstateerde gebrek te herstellen.
Van die gelegenheid heeft verweerder gebruik gemaakt. Verweerder heeft bij brief van 4 april 2018 met bijlagen, aangevuld bij brief van 16 april 2018 met bijlagen, gereageerd. Hierop heeft eiser bij brief van 3 mei 2018 een reactie met bijlagen gegeven.
Hierna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2.1.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank in rechtsoverweging 6.8. geconcludeerd dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert, voor zover het betreft de door verweerder in rekening gebrachte kosten van de aan de kozijnen van de drie ramen uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat op verweerder de bewijslast rust om aan te tonen dat de door [bouwbedrijf] in rekening gebrachte prijs voor de uitgevoerde werkzaamheden van in totaal € 13.834,- verminderd met de in rechtsoverweging 6.8. genoemde kosten, te weten € 11.335,- exclusief btw een marktconforme of gebruikelijke prijs is ten tijde van het uitbrengen van de offerte van 11 juni 2015.
2.2.
In het kader daarvan heeft verweerder bij zijn brief van 4 april 2018 een kostenberekening van R&V Bouwkundig en Bouwkostenadviseurs (R&V) ten aanzien van de werkzaamheden aan bedoelde kozijnen overgelegd. Deze kostenberekening heeft een totaalprijs van € 15.787,97, waarvan volgens verweerder een bedrag van € 779,18 in mindering moet worden gebracht, te weten de kosten ten aanzien van de gemetselde spiegelstukken die niet onder de last vielen. De totaalprijs van R&V bedraagt dan € 15.008,79. Dit bedrag is exclusief 13% flexibele opslag en het vast bedrag van € 500,- voor de voorbereiding van de bestuursdwang. Tot slot heeft verweerder in de brief van 4 april 2018 gesteld dat de kostenberekening van R&V en de door [bouwbedrijf] in rekening gebrachte kosten elkaar niet veel ontlopen.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat R&V voor de kostenberekening de peildatum 1 maart 2018 heeft gehanteerd, terwijl in rechtsoverweging 6.8. van de tussenuitspraak is overwogen dat verweerder dient aan te tonen dat de door [bouwbedrijf] in rekening gebrachte prijs van
€ 11.335,- exclusief btw een marktconforme of gebruikelijke prijs is ten tijde van het uitbrengen van de offerte van 11 juni 2015. Hieraan heeft verweerder niet voldaan. Verweerder is daarom niet in zijn bewijslast geslaagd. Het gebrek is daarom niet hersteld, zodat het bestreden besluit, voor zover aangevuld bij brieven van 4 en 16 april 2018 met bijlagen, voor vernietiging in aanmerking komt, voor zover dit besluit betrekking heeft op de door verweerder in rekening gebrachte kosten van de aan de bedoelde kozijnen uitgevoerde werkzaamheden van € 11.335,- exclusief btw.
2.4.
In dat oordeel brengt de stelling van verweerder dat nu de voor de uitvoering van gemeentewege gehanteerde tarieven voortkomen uit een raamcontract met [bouwbedrijf], welk contract voortvloeit uit een Europese aanbestedingsprocedure, deze tarieven als marktconforme tarieven zijn aan te merken, geen verandering. Het blijft immers een alleen tussen de gemeente Den Haag en [bouwbedrijf] gesloten raamcontract, waarbij deze twee partijen de tarieven hebben bepaald. Het standpunt van verweerder dat de met [bouwbedrijf] afgesproken tarieven als marktconforme tarieven kunnen worden beschouwd, kan daarom niet worden onderschreven.
2.5.
In de omstandigheid dat bedoeld gebrek niet is hersteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat, mede gelet op de standpunten van partijen, naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Nu er geen sprake is van één mogelijke uitkomst kan de rechtbank het geschil niet finaal beslechten. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen.
2.6.
Uit rechtsoverweging 2.5. volgt dat de kosten van bestuursdwang vooralsnog, zoals verweerder in het bestreden besluit nader heeft vastgesteld, € 15.998,35, bedragen. Dit doet echter geen recht aan het gesignaleerde gebrek van verweerder in de bewijslevering op grond waarvan het bestreden besluit, aangevuld bij brieven van 4 en 16 april 2018, wordt vernietigd.
2.8.
Om tot een redelijke oplossing te komen van dit geschil, dat al sinds 2015 speelt, geeft de rechtbank verweerder in overweging om bij het nemen van het nieuwe besluit als kosten voor de uitgevoerde werkzaamheden aan de kozijnen van drie ramen, het gemiddelde in aanmerking te nemen van de door [bouwbedrijf] in rekening gebrachte prijs, zoals genoemd onder rechtsoverweging 6.8 van de tussenuitspraak, te weten € 11.335,-
(inclusief btw € 13.715,35), en de door Benelux geoffreerde prijs € 4.286,30,- inclusief btw, zoals onder rechtsoverweging 3 van de tussenuitspraak genoemd. In dat geval bedragen de kosten voor de werkzaamheden aan de kozijnen van de drie ramen gemiddeld € 9.133,68 inclusief btw. De kosten van bestuursdwang zouden dan € 9.133,68 bedragen, vermeerderd met de opslag van 13% en € 500,- aan kosten van de voorbereiding van de bestuursdwang, derhalve in totaal € 10.821,64 inclusief btw.
2.9.
De rechtbank heeft overigens bij de aan verweerder onder 2.8. in overweging gegeven oplossing niet de stelling van eiser betrokken, dat de kwaliteit die [bouwbedrijf] heeft geleverd onvoldoende is.
3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit, aangevuld bij brieven van 4 en 16 april 2018 van verweerder met bijlagen, zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak.
4. Verweerder zal worden veroordeeld tot betaling van het griffierecht aan eiseres. Er zijn verder geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, dat bij brieven van 4 en 16 april 2018 van verweerder met bijlagen is aangevuld, voor zover dit besluit betrekking heeft op de door verweerder in rekening gebrachte kosten van € 11.335,- exclusief btw voor de uitvoering van de werkzaamheden aan de kozijnen van drie ramen van het onderhavige pand;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
J.M. Lo-A-Njoe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.