ECLI:NL:RBDHA:2018:9290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
SGR 15/8859 en 18/8903
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het veranderen van een tankstation en geluidsoverlast

Op 6 augustus 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 15/8859 en SGR 15/8903, waarin het college van burgemeester en wethouders van [plaats] als verweerder optreedt tegen [eiser 1] en [eiser 2]. De zaak betreft een omgevingsvergunning voor het veranderen van een tankstation aan de [adres] te [plaats]. De rechtbank heeft eerder, in een tussenuitspraak van 31 juli 2017, geoordeeld dat het bestreden besluit I onzorgvuldig was voorbereid, met name wat betreft de geluidbelasting op de gevel van de woning van [eiser 2]. Verweerder kreeg de kans om het gebrek te herstellen, wat leidde tot bestreden besluit II op 19 september 2017. Echter, de rechtbank oordeelde dat de geluidnormen in de nachtperiode niet werden nageleefd en dat de vergunninghoudster zelf had besloten het tankstation in de nachtperiode te sluiten. De rechtbank heeft zowel bestreden besluit I als II vernietigd, met uitzondering van de rechtsgevolgen van bestreden besluit I, die in stand blijven. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers en heeft bepaald dat het griffierecht aan hen moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 15/8859 en 15/8903

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2018 in de zaken tussen

1. [eiser 1]te [plaats] ( [eiser 1] ),
(gemachtigde: mr. S.D. van Reenen)
2. [eiser 2]te [plaats] , ( [eiser 2] ),
(gemachtigde: mr. E.T. Stevens)
(gezamenlijk ook te noemen: eisers)
en

het college van burgemeester en wethouders van [plaats] , verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. Merkx).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster], te [plaats] , vergunninghoudster.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2015 (bestreden besluit I) heeft verweerder aan vergunning-houdster een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van de inrichting van het tankstation aan de [adres] te [plaats] en het vergroten van de luifel.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben tegen bestreden besluit I beroep ingesteld. Het beroep van [eiser 1] staat geregistreerd onder zaaknummer SGR 15/8859. Het beroep van [eiser 2] staat geregistreerd onder zaaknummer SGR 15/8903.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster heeft haar zienswijze op de beroepen gegeven.
De zaken zijn op 16 februari 2017 ter zitting behandeld door een meervoudige kamer. Namens [eiser 1] zijn verschenen [voorzitter] , voorzitter, en [secretaris] , secretaris, bijgestaan door de gemachtigde. [eiser 2] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van [persoon 1] , werkzaam bij [bedrijfsnaam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [persoon 2] en [persoon 3] , beiden werkzaam bij de Omgevingsdienst [omgevingsdienst] . Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 4] , vergezeld van [persoon 5] , werkzaam bij db/a consultants en A. Förch, werkzaam bij [bedrijf] .
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en partijen in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken in te dienen met betrekking tot de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [adres] . Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
Nadat partijen daarvoor toestemming hebben gegeven, heeft de rechtbank bepaald dat verder onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Bij tussenuitspraak van 31 juli 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank geoordeeld dat bestreden besluit I wat betreft de beoordeling van de geluidbelasting op de gevel van de woning aan de [adres] onzorgvuldig is voorbereid. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om binnen acht weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in bestreden besluit I te herstellen.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder bij besluit van 19 september 2017 (bestreden besluit II) bestreden besluit I gewijzigd.
Eisers en vergunninghoudster hebben gereageerd.
Partijen hebben de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting. Partijen zijn daarbij geïnformeerd dat de uitspraak door een andere rechter zal worden gedaan dan de rechter die de zaken op zitting heeft behandeld.
Bij beslissing van 31 juli 2018 heeft de rechtbank de zaken verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Bij brief van dezelfde datum heeft de rechtbank partijen meegedeeld dat het onderzoek is gesloten en dat binnen zes weken uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat de geluiddeskundigen van vergunninghoudster en [eiser 2] naar aanleiding van nieuwe berekeningen hebben geconstateerd dat het rekenmodel dat ten grondslag is gelegd aan bestreden besluit I onjuiste gegevens bevat. Daarnaast heeft de geluiddeskundige van vergunninghoudster vastgesteld dat het maximale geluidniveau op de gevel van de woning van [eiser 2] aan de [adres] in de nachtperiode wordt overschreden. Verweerder is in de gelegenheid gesteld dit zorgvuldigheidsgebrek in bestreden besluit I te herstellen door – met inachtneming van de nieuwe informatie over het rekenmodel – een nieuw besluit te nemen en daarbij per pomp aan te geven in welke periode (dag, avond of nacht) deze open mag zijn.
3.1
Bij bestreden besluit II heeft verweerder bestreden besluit I gewijzigd in die zin dat vergunningvoorschrift 6 – waarin is opgenomen dat de toegang tot afleverzuilen 7 en 8 alsook de uitrit naar de [adres] tussen 19.00 en 07.00 doelmatig dient te zijn afgesloten voor motorvoertuigen – wordt vervangen door het volgende voorschrift:
“Tussen 19:00 en 7:00 dient de uitrit naar de [adres] doelmatig te zijn afgesloten voor motorvoertuigen. Pompen 1 tot en met 8 mogen uitsluitend zijn opengesteld in de in tabel 1 aangegeven perioden. Ten tijde dat de pompen niet zijn opengesteld dienen deze doelmatig te zijn afgesloten voor motorvoertuigen.
Dagperiode (7-19 uur)
Avondperiode (19-23 uur)
Nachtperiode (23-7 uur)
Pomp 1
X
X
X
Pomp 2 tot en met 5
X
X
Pomp 6 tot en met 8
X
Tabel 1 openstelling pompen.”
3.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat met deze openingstijden kan worden voldaan aan vergunningvoorschrift 4, waarin het maximale geluidniveau op de gevel van gevoelige gebouwen is vastgesteld op 70 dB(A) in de dagperiode (07.00-19.00 uur), 65 dB(A) in de avondperiode (19.00-23.00 uur) en 60 dB(A) in de nachtperiode (23.00-07.00 uur).
4. De beroepen hebben op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
5.1
[eiser 1] heeft in haar zienswijze tegen bestreden besluit II meegedeeld dat zij haar beroepsgronden met betrekking tot geluidhinder handhaaft. Zij kan zich voorts niet verenigen met de overwegingen van de rechtbank in de tussenuitspraak omtrent de veiligheidsrisico’s van het tankstation.
5.2
Voor zover de rechtbank zich al heeft uitgelaten over deze punten in de tussenuitspraak, ziet zij geen aanleiding voor het oordeel dat zich hier een zeer uitzonderlijk geval als bedoeld in overweging 1 voordoet. In zoverre kan het beroep van [eiser 1] dan ook niet slagen.
6.1
[eiser 2] kan zich er, blijkens haar reactie van 19 oktober 2017, herhaald bij brief van 1 november 2017, niet mee verenigen dat in de nachtperiode gebruik mag worden gemaakt van pomp 1. Zij voert aan dat uit de notities van [bedrijfsnaam] van 6 april 2017 en 11 oktober 2017 volgt dat het maximale geluidniveau op (onder meer) de gevel van haar woning in de nachtperiode wordt overschreden. Met de wijziging van vergunningvoorschrift 6 kan dus nog steeds niet aan het maximale geluidniveau zoals opgenomen in vergunning-voorschrift 4 worden voldaan. Uit de notitie van de geluiddeskundige van vergunninghoudster van 15 maart 2017 blijkt bovendien dat vergunninghoudster heeft besloten het tankstation niet open te stellen in de nachtperiode. Dit is ten onrechte niet opgenomen in bestreden besluit II.
6.2
Gelet op deze reactie van [eiser 2] en de overige stukken die partijen na de tussenuitspraak hebben overgelegd, spitst het geschil zich thans toe op de normstelling voor maximaal geluid in de nachtperiode.
6.3
De geluiddeskundige van vergunninghoudster, “db/a consultants v.o.f”. (db/a), heeft in een notitie van 15 maart 2017 indicatief ingeschat dat het maximale geluidniveau ten gevolge van het dichtslaan van een autoportier bij [adres] op de gevel van de woning van [eiser 2] 65 dB(A) zal bedragen, zodat voor de nachtperiode niet aan de grenswaarde opgenomen in vergunningvoorschrift 4 kan worden voldaan. Aanvullend is, onder aanpassing van het rekenmodel, het maximale geluidniveau op dit meetpunt berekend voor de nachtperiode. Dit resulteert in een berekende geluiddruk van respectievelijk 64 dB(A) (op 5 meter hoogte) en 65 dB(A) (op 7,5 meter hoogte), hetgeen bevestigt dat in de nachtperiode niet aan de normstelling in voorschrift 4 voor het maximale geluidniveau kan worden voldaan. In de notitie wordt namens vergunninghoudster meegedeeld dat zij daarom heeft besloten het tankstation niet open te stellen in de nachtperiode.
6.4
De rechtbank stelt vast dat verweerder vergunninghoudster niet heeft gevolgd in haar reactie 22 maart 2017, maar vasthoudt aan bestreden besluit II. Verweerder heeft niet onderbouwd dat de berekeningen van vergunninghoudster onjuist zijn. Evenmin heeft verweerder toegelicht dat en waarom de door vergunninghoudster geconstateerde overschrijding in de nachtperiode aanvaardbaar is.
6.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder het zorgvuldigheidsgebrek in bestreden besluit I niet heeft hersteld wat betreft de normstelling voor de nachtperiode voor maximaal geluid. De rechtbank ziet daarom aanleiding zowel bestreden besluit I – geheel – als bestreden besluit II – voor zover het betreft de openstelling in de nachtperiode – te vernietigen. Omdat het gebrek zich beperkt tot vergunningvoor-schrift 6, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit I in stand blijven, met uitzondering van laatstgenoemd vergunningvoorschrift. Ten aanzien van bestreden besluit II ziet de rechtbank aanleiding, aangezien vergunninghoudster zelf heeft besloten het tankstation in de nachtperiode te sluiten, hetgeen zij in een brief van 26 oktober 2017 heeft herhaald, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in die zin in de zaak te voorzien. Dit betekent dat vergunningvoorschrift 6 als volgt komt te luiden:
“Tussen 19:00 en 7:00 dient de uitrit naar de [adres] doelmatig te zijn afgesloten voor motorvoertuigen. Pompen 1 tot en met 8 mogen uitsluitend zijn opengesteld in de in tabel 1 aangegeven perioden. Ten tijde dat de pompen niet zijn opengesteld dienen deze doelmatig te zijn afgesloten voor motorvoertuigen.
Dagperiode (7-19 uur)
Avondperiode (19-23 uur)
Pomp 1
X
X
Pomp 2 tot en met 5
X
X
Pomp 6 tot en met 8
X
Tabel 1 openstelling pompen.”
7.1
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van [eiser 1] en [eiser 2] in de beroepsfase. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
7.2
[eiser 2] heeft verzocht om de vergoeding van de kosten van haar deskundige. De kosten ten behoeve van het opstellen van de second opinion bedragen volgens de facturen van 11 april 2016 en 30 augustus 2016 (inclusief BTW) respectievelijk € 435,60 (4 uren à € 90,-) en € 762,30 (7 uren à € 90,-). Voorts is verzocht om vergoeding van de kosten voor het reizen naar en het voorbereiden en bijwonen van de zitting, ten bedrage van € 720,- (6 uren à € 120,-).
7.3
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3915) komen in beroep gemaakte kosten van deskundige bijstand voor vergoeding in aanmerking, indien het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. De rechtbank is van oordeel dat het inroepen van een deskundige redelijk is gelet op de complexiteit en de omvang van het dossier. Het aantal in rekening gebrachte uren met betrekking tot de advisering acht de rechtbank eveneens redelijk. Van de overigens gestelde kosten komen alleen die voor het bijwonen van de zitting (2 uren) voor vergoeding in aanmerking.
9.3.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang gelezen met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb dient het bedrag van de te vergoeden deskundigenkosten te worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens de Wet tarieven in strafzaken.
Uit artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, in samenhang gelezen met artikel II van het Besluit van 27 november 2017 tot wijziging van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 in verband met de indexering van de vergoedingen (
Stb.2017, 471) geldt voor werkzaamheden waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste € 116,09 per uur voor opdrachten die vóór 1 september 2016 zijn verstrekt. Voor opdrachten die op of na deze datum zijn verstrekt geldt een tarief van ten hoogste € 121,95 per uur.
9.4
Aangezien het uurtarief van de deskundige voor het opstellen van de second opinion lager is dan het destijds van toepassing zijnde forfaitaire tarief van € 116,09 per uur en het uurtarief van de deskundige voor het verschijnen ter zitting lager is dan het inmiddels van toepassing zijnde forfaitaire tarief van € 121,95 per uur, gaat de rechtbank uit van de door de deskundige gehanteerde tarieven. Dit betekent dat de rechtbank [eiser 2] een vergoeding toekent van de gemaakte kosten tot een bedrag van € 1.437,90.
10. De rechtbank bepaalt voorts dat verweerder aan [eiser 1] en [eiser 2] het door hen betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van [eiser 1] en [eiser 2] tegen bestreden besluit I gegrond;
- vernietigt dit besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I in stand blijven, met uitzondering van vergunningvoorschrift 6;
- verklaart de beroepen van [eiser 1] en [eiser 2] tegen bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt dit besluit voor zover het betreft de openstelling in de nachtperiode;
- bepaalt dat dit vergunningvoorschrift wordt aangepast zoals weergegeven onder overweging 6.5;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van bestreden besluit II;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser 1] tot een bedrag van € 1.252,50;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van de [eiser 2] tot een bedrag van € 2.690,40;
- draagt verweerder op het door [eiser 1] betaalde griffierecht van € 331- en het door [eiser 2] betaalde griffierecht van € 167,- aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.