ECLI:NL:RBDHA:2018:968

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
31 januari 2018
Zaaknummer
16_27509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd; beoordeling van openbare orde en vluchtelingenstatus

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser, die oorspronkelijk in 1995 als vluchteling in Nederland was toegelaten. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 31 oktober 2016 besloten de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken, omdat eiser volgens de staatssecretaris geen actuele schending van het Vluchtelingenverdrag te vrezen heeft bij terugkeer naar Bosnië-Herzegovina. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank de zaak op 1 juni 2017 openbaar heeft behandeld en later op 19 december 2017 opnieuw heeft behandeld door de meervoudige kamer.

De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook de intrekking van de vluchtelingenstatus inhoudt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat de intrekking niet onder de Kwalificatierichtlijn valt, omdat de vluchtelingenstatus van eiser niet meer actueel zou zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet heeft aangetoond dat eiser een actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormt, wat vereist is voor de intrekking van de vluchtelingenstatus.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/27509

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Smit).

Procesverloop

Bij besluit van 31 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in de zin van artikel 33 van de Vreemdelingenwet (Vw) met terugwerkende kracht tot 25 december 2013 ingetrokken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 juni 2017.
De rechtbank heeft op 8 september 2017 het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
De openbare behandeling van het beroep door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 19 december 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is op [geboortedatum] 1957 geboren in voormalig Joegoslavië (thans Bosnië-Herzegovina) en in 1995 toegelaten als vluchteling in Nederland. Bij invoering van de Vreemdelingenwet 2000 op 1 april 2001 is deze toelating als vluchteling ambtshalve omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
2 Verweerder heeft aan de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ten grondslag gelegd dat wordt voldaan aan artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, de glijdende schaal, zoals neergelegd in artikel 3.86, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de vluchtelingenstatus van eiser gelet op artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Richtlijn 2011/95/EU (hierna: de Kwalificatierichtlijn) thans niet meer actueel is. Volgens verweerder heeft eiser geen actuele schending van het Vluchtelingenverdrag te vrezen indien hij naar Bosnië-Herzegovina terugkeert en bestaat er evenmin aanleiding aan te nemen dat eiser bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. De intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd valt daarom in dit geval niet onder de werking van de Kwalificatierichtlijn en het daaruit voortvloeiende toetsingskader. Derhalve moet worden voldaan aan de (nationaalrechtelijke) bepalingen ten aanzien van de openbare orde (artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw en de glijdende schaal van artikel 3.86 Vb), aldus verweerder.
3.1
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn houdt een onderdaan van een derde land op vluchteling te zijn wanneer hij, omdat de omstandigheden in verband waarmee hij als vluchteling werd erkend, hebben opgehouden te bestaan, niet langer kan weigeren zich onder de bescherming te stellen van het land van zijn nationaliteit.
3.2
Volgens artikel 14, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn trekken de lidstaten, met betrekking tot verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na de inwerkingtreding van Richtlijn 2004/83/EG, de verleende vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land in, indien hij volgens de criteria van artikel 11 geen vluchteling meer is.
3.3
Volgens artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn kunnen de lidstaten de aan een vluchteling verleende status intrekken wanneer hij een gevaar vormt voor de samenleving van die lidstaat, omdat hij definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf.
4 Ten aanzien van het standpunt van verweerder dat eiser geen procesbelang meer zou hebben bij de onderhavige procedure, aangezien hij in het bezit is van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw, op grond van het feit dat hij gehuwd is met een rechtmatig in Nederland wonende burger van de EU, overweegt de rechtbank allereerst dat niet miskend kan worden dat de materiële rechtspositie van eiser in geval (van het behouden) van een hem zelfstandig verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd een sterkere is dan in geval hij (alleen) in bezit is van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw, welke hem is verstrekt als gezinslid van een rechtmatig in Nederland wonende burger van de EU.
5.1
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de intrekking van de verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd van eiser niet onder de werking van de Kwalificatierichtlijn valt, omdat de vluchtelingenstatus van eiser gelet op artikel 11, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn thans niet meer actueel is.
5.2
Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zoals de uitspraken van 17 juni 2016 ( ECLI:NL:RVS:2016:1780) en 2 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1550) volgt dat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd rechtstreeks op grond van een vluchtelingenstatus is verleend, zodat die samenvalt met de vluchtelingenstatus. Onder die omstandigheden houdt de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus in, zodat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn daarop van toepassing is. Uit de genoemde uitspraken van de Afdeling volgt verder dat, gelet op artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn en het arrest H.T. van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU 24 juni 2015, H.T., ECLI:EU:C:2015:413), voor de intrekking van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, die tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus inhoudt, ten minste is vereist dat de betreffende vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. De beoordeling of van een dergelijke bedreiging sprake is, moet blijken uit de motivering van het intrekkingsbesluit.
5.3
Nu in het geval van eiser de intrekking van zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ook de intrekking van de hem verleende vluchtelingenstatus inhoudt, is gelet op voormelde jurisprudentie van de Afdeling artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn daarop onverkort van toepassing. Nu verweerder aan de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser en daarmee de intrekking van diens vluchtelingenstatus artikel 35, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw ten grondslag heeft gelegd, is daarop artikel 14, vierde lid, aanhef en onder b, van de Kwalificatierichtlijn van toepassing.
5.4
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij in het geval van eiser niet hoeft te beoordelen of sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Nu verweerder deze beoordeling in het bestreden besluit achterwege heeft gelaten, berust de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd van eiser niet op een deugdelijke motivering.
5.5
Ten overvloede wijst de rechtbank op het volgende.
Verweerder heeft aan de intrekking van de verblijfsvergunning en vluchtelingenstatus van eiser niet primair de gewijzigde omstandigheden in het land van herkomst ten grondslag gelegd.
Volgens artikel 14, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn trekken de lidstaten, met betrekking tot verzoeken om internationale bescherming die zijn ingediend na de inwerkingtreding van Richtlijn 2004/83/EG, de verleende vluchtelingenstatus van een onderdaan van een derde land in, indien hij volgens de criteria van artikel 11 geen vluchteling meer is. Het verzoek om internationale bescherming door eiser is echter ingewilligd in 1995, dus ruim voor de inwerkingtreding van genoemde Richtlijn.
Overigens kan een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd op grond van artikel 35, van de Vw niet worden ingetrokken om reden dat de grond voor verlening is komen te vervallen.
6 Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De te vergoeden kosten zijn overeenkomstig artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vastgesteld op € 1002,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 501,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, voorzitter, mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer en mr. I.J.K. van der Meer, leden, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (nadere informatie www.raadvanstate.nl)