ECLI:NL:RBDHA:2019:11772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
6 november 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een internetcafé op basis van de Opiumwet en de Wet op de Kansspelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, handelend onder de naam van zijn internetcafé, en de burgemeester van Den Haag. De burgemeester had op 23 maart 2018 besloten om het internetcafé voor een periode van drie maanden te sluiten, omdat er overtredingen waren geconstateerd van de Opiumwet en de Wet op de Kansspelen. Het besluit was gebaseerd op een controle die op 6 maart 2018 had plaatsgevonden, waarbij aanzienlijke hoeveelheden hasj en andere drugsgerelateerde materialen waren aangetroffen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de burgemeester verklaarde het bezwaar ongegrond.

Tijdens de zitting op 12 september 2019 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte de juistheid van de bevindingen in het proces-verbaal en stelde dat de sluiting niet op een zorgvuldige belangenafweging was gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende bevoegdheid had om de sluiting te gelasten op basis van artikel 13b van de Opiumwet en artikel 1 van de Wet op de Kansspelen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat de aangetroffen hasj enkel voor eigen gebruik was bestemd, en dat de aangetroffen hoeveelheid en de omstandigheden in de inrichting wezen op een handelshoeveelheid.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de sluiting van het internetcafé rechtmatig was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7535

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser] , h.o.d.n. " [handelsnaam ] ", te [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.G. Cantarella),
en

Burgemeester van Den Haag; AWB/bezwaar, verweerder

(gemachtigde: mr. R. den Ouden).

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de sluiting bevolen van internetcafé “ [handelsnaam ] ” (hierna: de inrichting), gevestigd aan de [adres] [huisnummer] te [vestigingsplaats] , voor een periode van drie maanden, ingaande op dinsdag 6 maart 2018, 18.00 uur en eindigend op woensdag 6 juni 2018, 18:00 uur.
Bij besluit van 10 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn mr. R. Den Ouden en
mr. V.M.M. van Oudenhoven verschenen.

Overwegingen

1. Bij besluit van 23 maart 2018 heeft verweerder het internetcafé van eiser voor een periode van drie maanden gesloten vanwege het overtreden van de Wet op de Kansspelen en de Opiumwet en het besluit gebaseerd op artikel 174, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet, de artikelen 5:21 en 5:28 van de Awb en artikel 2:79 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Den Haag. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat eiser op 6 maart 2018 heeft ingestemd met een vrijwillige sluiting van de inrichting voor de duur van twee weken.
2. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en stelt zich – samengevat weergegeven – op het standpunt dat het besluit niet is gebaseerd op een zorgvuldige belangenafweging en verweerder niet langer kan volhouden dat het besluit zich verhoudt met het proportionaliteitsbeginsel. Ten onrechte is er door de adviescommissie bezwaarschriften gesteld dat eiser niet heeft betwist dat de aangetroffen hoeveelheid hasj was bestemd voor de verkoop. Reeds in de zienswijze is uitgebreid aangegeven dat de aangetroffen hoeveelheid hasj niet bestemd was voor verkoop. Ook is wel degelijk betwist dat eiser gelegenheid heeft gegeven om kansspelen te beoefenen. Daarbij is van belang dat in het voornemen is tegengeworpen dat eiser de kansspelen zou hebben gefaciliteerd, terwijl in het bestreden besluit slechts wordt volstaan met de vaststelling dat eiser dit niet heeft weersproken. De belangenafweging mag niet achteraf worden aangepast en afgezwakt, want op die aangepaste overweging heeft eiser niet meer kunnen reageren. Voorts is van belang dat noch eiser noch zijn gemachtigde zonder bericht afwezig bij de hoorzitting zijn gebleven. Er is een uitgebreide brief opgesteld en de adviescommissie is hierover gebeld. Tenslotte heeft verweerder geen besluit genomen over het verzoek tot het toekennen van schadevergoeding in de bezwaarfase.
4. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en artikel 1 van de Wet op de Kansspelen heeft kunnen overgaan tot een sluiting van de inrichting voor een periode van drie maanden.
4.1
Verweerder beschikt, gelet op de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bij de uitoefening van de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang over beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de rechter de invulling van die bevoegdheid met enige terughoudendheid moet toetsen. De bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bestaat indien drugs in een lokaal worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738) kan als uitgangspunt worden aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram softdrugs – het door het Openbaar Ministerie gehanteerde criterium voor eigen gebruik – de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hasj enkel voor eigen gebruik was bestemd.
4.2
Op 6 maart 2018 heeft de politie een controle van de inrichting uitgevoerd in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek waarbij eiser als verdachte is aangemerkt ter zake van overtreding van artikel 1 van de Wet op de Kanspelen en artikel 1 van de Wet Economische Delicten. Blijkens het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen zijn tijdens deze controle een voorraad contant geld met een totale waarde van € 5173,-, een voorraad lange vloei (3 dozen à 50 stuks), een voorraad tipboekjes (33 stuks), vijf joints in de rokersruimte en één grinder aangetroffen. Alle op dat moment aanwezige bezoekers droegen hasj bij zich. Daarnaast zijn in een kast behorende tot de toonbank twee brokken bruine substantie in een sealbag en één brok bruine substantie op de toonbank aangetroffen. Deze brokken roken naar hasj. Na onderzoek is door een politieambtenaar vastgesteld dat het bij deze drie brokken om hasjiesj ging met een gezamenlijk nettogewicht van 18,0 gram.
Uit voormeld proces-verbaal politierapport blijkt tevens dat er op twee van de vijf in gebruik zijnde computers de ambtshalve bekende sites www.bet365.com en www.bet23.eu geopend waren. Beide sites hadden een ingelogd account open staan waar lopende weddenschappen op waren te zien. Voorts werd bij één bezoeker een bettingslip aangetroffen die zojuist was afgedrukt (6 maart 2018 omstreeks 15:17:51 uur) en is er een ticketprinter aangetroffen.
4.3.
Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1361) mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dat uitgangspunt. Vastgesteld wordt dat eiser enkel bepaalde bevindingen in het proces-verbaal in twijfel heeft getrokken. Nu dit niet kan worden aangemerkt als tegenbewijs in voormelde zin, heeft verweerder dan ook van de juistheid van de politierapportage mogen uitgaan. Nader onderzoek naar de aard van de aangetroffen middelen is daarom niet nodig.
4.4
Gelet op de aangetroffen hoeveelheid hasj (18 gram) is in beginsel aannemelijk dat het om een handelshoeveelheid softdrugs ging die (mede) bestemd was voor de verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de inrichting. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de aangetroffen hasj enkel voor eigen gebruik was bestemd. De enkele – niet onderbouwde – stelling dat de hasj voor eigen gebruik was bedoeld, is onvoldoende. Hiertoe is van belang dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs meer dan een geringe overschrijding van de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik betreft en er in de inrichting blijkens het proces-verbaal van bevindingen diverse drugsgerelateerde materialen zijn aangetroffen, zoals een voorraad lange vloei, een voorraad tipboekjes en een groot geldbedrag. Voorts werden in de rookruimte op de tafels vijf joints aangetroffen. De enkele verklaring dat de aangetroffen vloei als product in de inrichting wordt verkocht en daarom geen verband houdt met de verkoop van drugs is zonder nadere onderbouwing eveneens onvoldoende.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder een sluiting van de inrichting op basis van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet heeft kunnen gelasten. Eisers betoog dat de adviescommissie ten onrechte heeft gesteld dat eiser niet heeft betwist dat de aangetroffen hoeveelheid voor eigen gebruik was bedoeld, kan niet leiden tot een ander oordeel.
4.5
Daarnaast heeft verweerder onder verwijzing naar de inhoud van het proces-verbaal van 6 maart 2018 voldoende aannemelijk kunnen achten dat sprake is van het meermalen in de inrichting de gelegenheid bieden tot deelname aan kansspelen. Daarbij is van belang dat eiser als eigenaar van de onderneming verantwoordelijk is voor hetgeen zich in de inrichting afspeelt. Gelet op de waarschuwing die eiser na de controle van 21 september 2017 heeft ontvangen, mocht van hem worden verwacht dat hij er streng op toezag dat in de inrichting geen illegale kansspelactiviteiten plaatsvonden. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande volgt dat verweerder vanwege overtreding van de Wet op de Kansspelen tot sluiting van de inrichting heeft kunnen overgaan.
4.6
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet en artikel 1 van de Wet op de Kansspelen de inrichting van eiser voor een periode van drie maanden heeft kunnen sluiten.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon - Overdijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.