ECLI:NL:RBDHA:2019:12059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
14 november 2019
Zaaknummer
8031711 CV19-4223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in kort geding over verzekeringsrecht en partnerstatus werkneemster

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [naam onderneming] Management & Investment B.V. en Goudse Schadeverzekeringen N.V. De zaak betreft een voorlopige voorziening in het kader van een geschil over een verzuimverzekering. [naam onderneming] had een verzuimverzekering aangevraagd voor een werknemer, mevrouw [naam 1], en stelde dat Goudse ten onrechte betalingen had opgeschort. Goudse betwistte de verplichting tot uitkering, omdat zij vermoedde dat [naam onderneming] niet aan haar mededelingsplicht had voldaan bij het aangaan van de verzekering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang was voor [naam onderneming] en dat de vraag of mevrouw [naam 1] als partner van de DGA of eigenaar van [naam onderneming] moet worden aangemerkt, centraal stond. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel er een affectieve relatie was tussen de DGA en mevrouw [naam 1], er onvoldoende bewijs was dat de vordering van [naam onderneming] in een bodemprocedure zou slagen. Daarom werd de gevraagde voorziening afgewezen en werd [naam onderneming] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Zittingsplaats Gouda
PF
Zaaknummer 8031711/ CV EXPL 19-4223
VONNIS in kort geding van de kantonrechter d.d. 24 oktober in de zaak:
[naam onderneming] Management & Investment B.V.,
te [woonplaats] ,
eisende partij bij dagvaarding ex art. 254 Rv.,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder K.W.A. van der Meer,
tegen
Goudse Schadeverzekeringen N.V.,
te Gouda,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. W.E. Noordhoorn Boelen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [naam onderneming] ” en “Goudse”.

1.Procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van de dagvaarding d.d. 27 september 2019.
Op 7 oktober 2019 heeft er een mondelinge behandeling plaatsgevonden waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling hebben partijen producties toegezonden. De gemachtigde van Goudse heeft pleitnotities overgelegd.
2. Feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1 Op 27 februari 2019 heeft [naam onderneming] middels haar tussenpersoon een zogeheten Verzuimverzekering Eigen Risico digitaal bij Goudse aangevraagd. [naam onderneming] wenste één werknemer te verzekeren, mevrouw [naam 1] .
2.2 Bij die aanvraag is de vraag gesteld of de te verzekeren werknemer de partner of familie is van de DGA of eigenaar. Deze vraag is met ‘nee’ beantwoord.
Voorts is ook de vraag gesteld: “Klopt het dat er geen werknemer is die partner of familie is van de DGA of eigenaar?” Deze vraag is met ‘ja’ beantwoord.
2.3 Op 7 maart 2019 is de verzekering tot stand gekomen.
2.4 Op 8 april 2019 heeft [naam onderneming] een beroep op de verzekering gedaan naar aanleiding van een ziekmelding van mevrouw [naam 1] , die op 7 maart 2019 bij [naam onderneming] in dienst was getreden.
2.5 Goudse heeft voor de maanden april en mei 2019 aan [naam onderneming] een uitkering gedaan onder de verzekering. Daarna heeft zij, ondanks aanmaningen, niet meer betaald.
2.6 Goudse heeft nadat [naam onderneming] een beroep had gedaan op de verzekering aanleiding gezien om een nader onderzoek te doen. Gelet op het nader onderzoek heeft zij contact opgenomen met de tussenpersoon en vervolgens aan [naam onderneming] haar vermoedens voorgelegd dat [naam onderneming] de mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekering niet was nagekomen. [naam onderneming] heeft op de desbetreffende brief van Goudse gereageerd en bestreden dat zij niet aan haar mededelingsplicht had voldaan.
Bij wege van voorlopige voorziening;
de kantonrechter:
- weigert de gevraagde voorziening;
- veroordeelt [naam onderneming] in de proceskosten, aan de zijde van Goudse tot heden begroot op € 720,00 voor salaris van de gemachtigde van Goudse en vermeerderd met de wettelijke rente, ingaande de 15e dag na de datum van betekening en bevel van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. P.M. Frinking en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2019.