ECLI:NL:RBDHA:2019:12120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
AWB 19/5897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake nareis en bewijsnood identiteit

In deze zaak heeft eiseres, een Eritrese, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis werd afgewezen. Eiseres verkeerde in bewijsnood wat betreft haar identiteit, aangezien zij geen officiële identiteitsdocumenten kon overleggen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar ongegrond, ondanks de overgelegde kerkelijke huwelijksakte, die volgens Bureau Documenten hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd was opgemaakt. De rechtbank heeft op 24 oktober 2019 geoordeeld dat de staatssecretaris in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel, omdat eiseres was toegezegd gehoord te worden op de Nederlandse ambassade in Khartoem, wat niet is gebeurd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat een interview met eiseres niet tot een andere uitkomst had geleid. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres en droeg op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/5897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Theodoulou.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 9 juli 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2019. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te hebben. Op 31 maart 2017 heeft [naam 2] , de gestelde echtgenoot van eiseres (hierna: referent), een verblijfsvergunning asiel gekregen. Op 11 juli 2017 heeft hij voor eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd in het kader van nareis. Bij besluit van 8 januari 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Op 30 november 2018 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld en op 20 maart 2019 heeft zij beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaarschrift. Op 10 mei 2019 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard. [1] Op 18 juni 2019 heeft verweerder referent gehoord.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder volgt eiseres in haar verklaring over het ontbreken van officiële identiteitsdocumenten, zij verkeert dus voor wat betreft haar identiteit in bewijsnood. Ook voor wat betreft de feitelijke gezinsband zijn geen officiële documenten overgelegd. Verweerder heeft referent gehoord en op basis van zijn verklaringen geconcludeerd dat er geen sprake is van bewijsnood met betrekking tot de feitelijke gezinsband. Ook is er volgens verweerder geen substantieel indicatief bewijs overgelegd. Eiseres heeft een kerkelijke huwelijksakte overgelegd. Verweerder heeft deze laten onderzoeken door Bureau Documenten (BD). Gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal is het document volgens BD hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Gelet op dit onderzoeksresultaat komt er geen bewijswaarde toe aan de overgelegde huwelijksakte. Omdat er geen sprake is van bewijsnood of substantieel indicatief bewijs, heeft verweerder geen nader onderzoek gedaan naar de feitelijke gezinsband.
4. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiseres heeft erop gewezen dat verweerder in de beroepsprocedure tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar in het verweerschrift heeft medegedeeld dat eiseres gehoord zal worden op de Nederlandse ambassade in Khartoem. Gelet hierop heeft de rechtbank verweerder een beslistermijn van 12 weken opgelegd. Verweerder heeft eiseres echter niet gehoord. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat dit in strijd is met het vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft immers een uitdrukkelijke toezegging gedaan die hem kan worden toegerekend. [2] De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
6. In het kader van finale geschillenbeslechting zal de rechtbank hierna beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. Daarbij is van belang wat de betekenis van het gewekte vertrouwen is voor de uitoefening van verweerders bevoegdheid.
7. Bij de beoordeling van nareiszaken hanteert verweerder een vaste gedragslijn. [3] Blijkens deze gedragslijn betrekt verweerder, als een vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen, maar wel één of meer onofficiële documenten over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, deze onofficiële documenten bij zijn beoordeling. Deze documenten kunnen verweerder aanleiding geven om de desbetreffende vreemdeling aanvullend onderzoek aan te bieden. Hiervoor is in de eerste plaats vereist dat de onofficiële documenten die die vreemdeling over de gestelde familierelatie heeft overgelegd, substantieel bewijs zijn. In de tweede plaats is vereist dat die vreemdeling, als hij geen officiële documenten heeft overgelegd om zijn identiteit aan te tonen en stelt dat hij geen officiële identiteitsdocumenten kan overleggen, dit met een op de persoon toegespitste verklaring aannemelijk maakt óf substantieel bewijs van zijn identiteit in de vorm van één of meer onofficiële identiteitsdocumenten overlegt. Het overleggen van één onofficieel document is volgens verweerder in de regel onvoldoende voor het aannemelijk maken van de identiteit of de gestelde familierelatie. Verweerder beoordeelt het geheel aan overgelegde documenten en afgelegde verklaringen en kent aan documenten die zijn opgesteld op basis van eigen verklaringen minder betekenis toe dan aan documenten die zijn gebaseerd op andere documenten of verklaringen. Verweerder biedt echter geen aanvullend onderzoek aan als een contra-indicatie van toepassing is.
8. Niet in geschil is dat eiseres in bewijsnood verkeert voor wat betreft haar identiteit. Ten aanzien van de gestelde familierelatie is alleen een kerkelijke huwelijksakte overgelegd. Er zijn geen officiële documenten over de familierelatie overgelegd. Tijdens de hoorzitting heeft verweerder referent gevraagd waarom deze niet zijn overgelegd. Referent heeft verklaard dat er in zijn dorp geen sprake is van inschrijving van een huwelijk in het familieregister en dat er daarom geen officiële documenten zijn. Verweerder heeft terecht verwezen naar het Algemeen ambtsbericht Eritrea van 21 juni 2018 van de minister van Buitenlandse Zaken, waarin staat vermeld dat er een wettelijke verplichting bestaat om religieuze huwelijksaktes binnen een maand in te schrijven in de registers van de burgerlijke stand. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat referent niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij (of eiseres) geen officiële documenten over de gestelde familierelatie kan overleggen.
9. De kerkelijke huwelijksakte is volgens BD hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd opgemaakt en afgegeven. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] is een advies van het BD een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Verweerder moet zich, indien hij een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan vergewissen dat dit naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Indien dat het geval is, kan de desbetreffende verzoeker de uitkomst van het advies slechts met succes bestrijden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen. [5]
10. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat het rapport van Bureau Documenten niet aan de onder 9 bedoelde vereisten voldoet. Het had daarom op de weg van eiseres gelegen om een contra-expertise in te brengen. De enkele stelling in beroep dat een contra-expertise in Nederland niet gedaan kan worden, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit betekent dat verweerder de verklaring van onderzoek van BD aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres geen indicatief bewijs van de gestelde familierechtelijke relatie heeft overgelegd.
10. Nu er geen aannemelijke verklaring is voor het ontbreken van officiële documenten en er geen substantieel indicatief bewijs is overgelegd, heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres en referent hun gestelde familierechtelijke relatie niet hebben aangetoond. Gelet op de vaste gedragslijn hoefde verweerder daarom geen nader onderzoek aan te bieden. Zoals hiervoor is overwogen, was eiseres toegezegd dat zij gehoord zou worden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder er echter terecht op gewezen dat een interview met eiseres niet tot een andere uitkomst had kunnen leiden. De rechtbank ziet daarom aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.024,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- (honderdvierenzeventig euro) aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 1.024,- (duizendvierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 19/2130, niet gepubliceerd.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1696.
3.Zie ook paragraaf C1/4.4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie onder meer de uitspraak van 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2116.
5.Zie onder meer de uitspraak van 18 december 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK8644.