7.4.Volgens de werkinstructie die verweerder hanteert bij de beoordeling van zaken
waarin de geaardheid als asielmotief is aangevoerd hangt het gewicht dat toekomt aan een verklaring sterk af van de individuele zaak.Verweerder heeft dus de mogelijkheid om aan (delen van) verklaringen een verschillend gewicht toe te kennen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval in de concreetheid en inzichtelijkheid van de verklaringen over de ontdekking van haar geaardheid en haar relatie met haar partner, aanknopingspunten had moeten vinden hieraan meer gewicht toe te kennen dan hij heeft gedaan. Een andere weging van de verklaringen kan verweerder brengen tot een ander eindoordeel over de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksualiteit. De beroepsgrond slaagt.
8. Gelet op de onder 4, 5, 6.3 en 7.4 geconstateerde gebreken is het bestreden
besluit niet zorgvuldig voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. Omdat het standpunt van verweerder over de seksuele gerichtheid doorwerkt in het standpunt over de problemen als gevolg van de seksuele gerichtheid, acht de rechtbank een bespreking van de beroepsgronden gericht tegen dit standpunt niet relevant.
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De
rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Door de aard en omvang van de gebreken ziet de rechtbank tevens geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen. Het ligt op de weg van verweerder om de verklaringen van eiseres over haar homoseksuele geaardheid opnieuw te wegen, met inachtneming van wat is uiteengezet in overweging 7.4. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken.
10. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder onder
toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid van
M.M. Neutgens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 4 december 2019.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.