Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 december 2019 in de zaak tussen
[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Geschil6. In geschil is of de onroerende zaak ten tijde van de verkrijging kan worden aangemerkt als woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op de belastingen van rechtsverkeer 1970 (WBR).
“Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Als een onroerende zaak feitelijk wordt bewoond, maar naar zijn aard niet bestemd is voor bewoning, dan wordt deze onroerende zaak niet aangemerkt als woning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven. Het gedogen door de gemeente van bewoning is niet voldoende om een onroerende zaak als woning aan te merken.