ECLI:NL:RBDHA:2019:1463

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
NL18.707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een homoseksuele man uit Trinidad en Tobago, afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een man uit Trinidad en Tobago, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag afgewezen, met als argument dat de man niet aannemelijk had gemaakt dat hij persoonlijk risico liep op vervolging vanwege zijn homoseksualiteit. De eiser, geboren in Trinidad en Tobago, heeft verklaard dat hij actief is in een LHBTI-organisatie en dat hij in het verleden te maken heeft gehad met geweld en discriminatie vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de afwijzing van de staatssecretaris zorgvuldig gewogen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiser en de situatie van homoseksuelen in Trinidad en Tobago. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de eiser bij terugkeer naar zijn land van herkomst geen risico op vervolging zou lopen. De rechtbank heeft het besluit van de staatssecretaris vernietigd en hem opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de persoonlijke situatie van de eiser en de actuele situatie voor LHBTI's in Trinidad en Tobago in acht genomen moeten worden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2019 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W. Griffioen).

ProcesverloopBij besluit van 18 december 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is een burger van Trinidad en Tobago. Hij is geboren op [geboortedatum] .
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en sinds 2009 actief is voor een LHBTI-organisatie in Trinidad en Tobago, genaamd [naam organisatie] ( [naam organisatie] ), die onder meer feesten voor homoseksuelen/LHBTI’s organiseert. Hij was eerst de barmanager en later (ook) de vicevoorzitter. Hij was verantwoordelijk voor de financiële zaken, de bar en de verkoop van de tickets voor de feesten.
Eiser is twee maal in aanraking gekomen met de politie. In 2007 is hij twee maal in het gezicht geslagen door een politieagent. Deze agent is vervolgens door eisers stiefvader gedwongen om zijn excuses aan te bieden, welke eiser heeft aanvaard. Eiser is verder op 29 mei 2017, samen met andere comitéleden van [naam organisatie] , aan het einde van een door hen georganiseerd feest opgepakt. De politie stelde dat ze geen drankvergunning hadden. Zij hebben een nacht in de cel gezeten en de politie heeft een emmer water in de cel gegooid en hen bedreigd. Nadat een zus van twee van de leden hen is gaan zoeken, zijn zij de volgende dag weer vrijgelaten. Hun rijbewijzen (met uitzondering van één lid, dat geen rijbewijs heeft) zijn ingenomen. Daarop staan hun gegevens, zoals hun adres en namen vermeld.
Eiser heeft het incident aangegeven bij Silver Lining, een organisatie die opkomt voor LHBTI-rechten, en de Police Complaint Authority (PCA), de autoriteit waar je over de politie kan klagen. Zij hebben laten weten niets te kunnen doen. Ook een rechter van het Hooggerechtshof heeft eiser laten weten dat hij niets kan doen.
Nu eisers naam en adres bekend zijn bij de politie, vreest hij voor zijn leven. Om die reden en vanwege de negatieve houding in de samenleving jegens homoseksuelen, heeft hij op 18 juni 2017 zijn land van herkomst verlaten.
3. Verweerder heeft de volgende relevante elementen in het relaas van eiser onderscheiden:
- identiteit en nationaliteit;
- homoseksuele gerichtheid;
- incidenten die eiser heeft ondervonden.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser omtrent zijn nationaliteit, identiteit, geaardheid en de ondervonden problemen geloofwaardig bevonden.
3.1
Verweerder stelt dat de algehele situatie in Trinidad en Tobago niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eiser is er volgens verweerder niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er voor hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin rechtvaardigen.
De door eiser ondervonden problemen vanwege zijn seksuele geaardheid zijn onvoldoende zwaarwegend geacht voor de conclusie dat eiser in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Het eerste incident heeft zeer lang geleden plaatsgevonden (2007) en is geen directe aanleiding geweest voor zijn vertrek. Gesteld noch gebleken is dat eiser verder nog problemen heeft ondervonden in dit kader. Eiser heeft ook kunnen steunen op zijn moeder en stiefvader, die beiden een functie bij de politie hebben. Los daarvan is het incident direct daarna in der minne geschikt.
Ten aanzien van het tweede incident van 30 mei 2017, stelt verweerder dat het causaal verband met zijn aanhouding niet aannemelijk is gemaakt. Immers, eiser is naar zijn zeggen opgepakt vanwege het ontbreken van een drankvergunning. De stelling dat hij enkel is meegenomen vanwege zijn geaardheid is een veronderstelling van eiser. De verklaring van eiser dat er helemaal geen drankvergunning is vereist in een bar, is inconsistent met zijn verklaring in de zienswijze dat de drankvergunning aan de muur hing. Bovendien is gesteld noch gebleken dat hij op grond daarvan in de negatieve aandacht staat of risico loopt van de zijde van de politie. Verder heeft hij namelijk niets persoonlijks meegemaakt, terwijl hij nog ruim een halve maand op zijn adres heeft gewoond en in juni nog heeft gewerkt. Op grond van dit incident is hij niet dermate in zijn bestaan belemmerd dat niet van hem kan worden verwacht terug te keren naar zijn land van herkomst.
Verder is niet aannemelijk dat de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Eiser is zich zeer lange tijd bewust van zijn homoseksualiteit, heeft in het land van herkomst meerdere relaties gehad, heeft kunnen studeren, heeft kunnen werken en daarmee in zijn levensonderhoud kunnen voorzien tot aan zijn vertrek. Niet is gebleken dat eiser met een dermate ernstige repressie te maken heeft gekregen dan wel dreigt te krijgen, dat tot vluchtelingschap moet worden geconcludeerd. Voorts is niet gebleken dat eiser zijn geaardheid in Trinidad en Tobago in het geheel niet heeft kunnen uitdragen dan wel dat hij zich hierin dermate terughoudend heeft moeten opstellen om problemen te voorkomen. Immers, zijn familie is van zijn geaardheid op de hoogte en hij heeft nog steeds contact met hen. Tevens heeft hij meerdere relaties gehad, waarvan zijn naaste omgeving op de hoogte was. Bovendien heeft eiser sinds 2009 (ongeveer 8 keer per jaar) voor [naam organisatie] evenementen/feesten georganiseerd voor de LHBTI-gemeenschap. Daarbij heeft eiser gesteld dat [naam organisatie] een legale organisatie is en dat homofeesten niet illegaal zijn.
Hoewel is gebleken dat homoseksualiteit bij wet strafbaar is in Trinidad en Tobago, wordt het wetsartikel, waarin homoseksualiteit strafbaar is gesteld, niet uitgevoerd, blijkens het Country Report of Human Practices 2016 – Trinidad and Tobago van mei 2017 (het Country Report van mei 2017). Verder blijkt uit het jaarboek van ILGA – State – sponsored homophobia, van mei 2017 (het jaarboek van ILGA), dat de Prime Minister [naam 2] naar voren heeft gebracht dat er geen plannen zijn om de wet aan te passen. Hij heeft ook verklaard dat de politie iedere burger moet beschermen, ongeacht met wie zij/hij het bed deelt of niet deelt, dan wel hoe hij/zij dit doet. Verder blijkt uit die informatie dat er sociale discriminatie is jegens LHBTI’s, hoewel lokale waarnemers meenden dat dergelijke attitudes langzaam aan het verbeteren waren. Toch waren leden van de professionele en zakelijke klasse, meer geneigd om hun LHBTI-oriëntatie te verbergen. Verweerder verwijst verder naar informatie van Tripadvisor waaruit zou blijken dat met name ten aanzien van Havana in alle redelijkheid niet gezegd kan worden dat LHBTI’s zodanig in hun bestaan worden belemmerd dat zij niet in staat zijn om zich staande te houden. Uit de site van Globalgayz blijkt volgens verweerder dat de Gay Pride al 20 jaar wordt gevierd in Trinidad en Tobago en dat de homogemeenschap erg actief is en veel aan het feesten is.
Daarbij heeft eiser de mogelijkheid om zijn beklag te doen bij de PCA.
Eiser heeft daarmee ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 van de Vreemdelinegnwet 2000 (Vw).
4. Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat homoseksuelen uit Trinidad en Tobago, als sociale groep die te vrezen heeft voor vervolging (van de zijde van de autoriteiten dan wel bevolking), aangemerkt moet worden. Dit blijkt uit de ingebrachte informatie en uit het feit dat verweerder zeer veel LHBTI’s uit Trinidad en Tobago een verblijfsvergunning heeft verleend. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat bescherming mogelijk is in geval van vervolging vanwege de homoseksuele gerichtheid, zoals een discriminatoire behandeling van de zijde van de politie. Eiser verwijst daartoe onder meer een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 29 augustus 2018, het Country Report van mei 2017, het jaarboek van ILGA van mei 2017, en het rapport van de US Departement of State van 2017. Verder heeft eiser concrete namen en zaaknummers genoemd van vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen. Verweerder heeft deze informatie onvoldoende betrokken bij zijn besluitvorming.
Subsidiair stelt eiser dat hij persoonlijk, gelet op zijn relaas, afgezet tegen de algemene situatie voor homoseksuelen in Trinidad en Tobago, zoals blijkt uit de informatie uit de ingebrachte algemene bronnen, gewelddadigheden tegen andere homoseksuelen en zaken van andere vreemdelingen die een verblijfsvergunning hebben gekregen, bij terugkeer te vrezen heeft voor vluchtelingrechtelijke vervolging dan wel een reëel risico loopt op een behandeling als verboden in artikel 3 van het EVRM. Met betrekking tot het incident van 30 mei 2017 heeft hij aangevoerd dat het causaal verband tussen dat incident en zijn geaardheid en die van de andere leden van [naam organisatie] die tegelijk met hem zijn opgepakt, wel aannemelijk is gemaakt. Verder heeft hij na dit incident niet meer thuis gewoond. Op 31 mei 2017 heeft hij ook ontslag genomen. Het is dus niet juist dat hij nog is blijven werken. In juni heeft hij nog wat werkzaamheden verricht ter afsluiting van zijn dienstverband (overdracht werkzaamheden).
Verder heeft verweerder, in wezen, nagelaten te beoordelen wat eiser te wachten staat bij terugkeer. Verweerder heeft enkel beoordeeld of hetgeen eiser in het verleden heeft meegemaakt als vervolging kan worden aangemerkt en hij daarom ook in de toekomst te vrezen heeft. Verweerder heeft hierbij nagelaten mee te wegen dat hij in het verleden weinig problemen heeft ondervonden, omdat hij vanwege zijn werk veel in het buitenland was en ook veel in het buitenland op vakantie ging met zijn vriend. In de beperkte tijd die hij in Trinidad en Tobago verbleef, heeft hij slechts beperkt uiting gegeven aan zijn gerichtheid. Hij heeft zich wel degelijk terughoudend opgesteld, blijkens zijn verklaringen tijdens het nader gehoor, en wel dermate dat hij niet in de problemen zou geraken. Dat hij heeft kunnen studeren en werken komt doordat hij zich zo terughoudend heeft opgesteld. Het gegeven dat hij feesten voor homoseksuelen/LHBTI heeft georganiseerd, rechtvaardigt verder niet de conclusie van verweerder dat sprake is geweest van een open gayscene of dat men openlijk gayfeesten kon organiseren.
4.1
Verweerder heeft in beroep gesteld dat met betrekking tot homoseksuelen in Trinidad en Tobago, niet gesproken kan worden van een sociale groep die te vrezen heeft voor vervolging. Verweerder heeft daarbij waarde gehecht aan het feit dat uit recente bronnen blijkt dat de strafbaarstelling in de wet in de praktijk niet langer wordt nageleefd, dat de Prime Minister [naam 2] heeft benadrukt dat de autoriteiten iedere burger moet beschermen ongeacht diens geaardheid, en dat de intolerantie tegen de LHBTI-gemeenschap aan het verminderen is. Verweerder merkt hierbij op dat de situatie van LHBTI’s om die reden niet te vergelijken is met die in landen waarin de autoriteiten nog steeds strafrechtelijk vervolgen dan wel er een dusdanige stigma heerst in de maatschappij dat de LHBTI-gemeenschap vervolging van de medeburger te verwachten heeft, zoals bijvoorbeeld in Afrikaanse landen als Nigeria en Oeganda. Er is een gayscene aanwezig in Trinidad en Tobago en er zijn LHBTI-organisaties die actief opkomen voor de rechten van LHBTI’s, zoals de PCA, de CAISO, Silver Lining en [naam organisatie] (waar eiser ook voor heeft gewerkt). Ook wordt er jaarlijks, openlijk een Gay Pride georganiseerd en zijn georganiseerde homofeesten legaal, ook volgens de eigen verklaringen van eiser. Eiser heeft niet middels persoonlijke en individuele verklaringen aannemelijk gemaakt dat dit anders is.
Verder heeft verweerder in beroep gesteld dat hij wel degelijk heeft beoordeeld of er een gegronde vrees zou kunnen ontstaan in de toekomst. Verweerder heeft daarbij volgens hem ook gekeken naar hoe eiser reeds invulling heeft gegeven aan zijn geaardheid in Trinidad en Tobago en dit afgezet tegen de algemene landeninformatie. Nu eiser in het verleden zijn geaardheid heeft kunnen uitoefenen, gaat verweerder ervan uit dat hij in de toekomst hierom evenmin problemen zal ondervinden. Verweerder stelt voorts vast dat eiser geen, dan wel beperkte, daden van vervolging heeft meegemaakt. Verder wordt opgemerkt dat voor verweerder de relevantie van het verblijf in het buitenland ontgaat. Voor zover eiser heeft willen stellen dat hij meer problemen ondervonden zou hebben indien hij vaker in Trinidad en Tobago zou zijn, merkt verweerder op dat dit speculatief is en een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft.
Daarnaast merkt verweerder op dat aan het beschermingsvraagstuk in de onderhavige zaak niet wordt toegekomen.
Ten aanzien van het voor eiser overgelegde artikel “Trinidad and Tobago: A Nation in the Closet”, brengt verweerder naar voren dat dit juist zijn standpunt dat niet iedere LHBTI’er een risico op vervolging loopt, wordt bevestigd. Hieruit blijkt namelijk dat een transseksueel, openlijk uit kan komen voor haar geaardheid en voor haar zelfs de weg naar de politiek open ligt zonder te hoeven vrezen voor vervolging. Deze transseksueel verklaart verder dat er in beginsel geen vervolging plaatsvindt in Trinidad en Tobago en dat zij nooit problemen heeft ondervonden.
4.2
De rechtbank overweegt als volgt.
4.2.1
Niet in geschil is dat de algehele politieke en mensenrechtensituatie in Trinidad en Tobago niet zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw, in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw moet worden verleend.
4.2.2
Daarom zal eiser aannemelijk moeten maken dat er voor hem persoonlijke feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat hem een verblijfsvergunning asiel moet worden verleend. De rechtbank neemt bij de beoordeling van de beroepsgronden die daarop zien in aanmerking de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 december 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:2422, ECLI:NL:RVS:2013:2423 en ECLI:NL:RVS:2013:2424). Daarin heeft de Afdeling het volgende – voor zover hier van belang – overwogen.
“8. Toegepast in het Nederlandse bestuursrechtelijk stelsel komt de door de staatssecretaris te maken beoordeling, waarbij hij gelet op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onderzoek doet naar de algemene situatie voor homoseksuele vreemdelingen in het land van herkomst en de door de vreemdeling tijdens de gehoren afgelegde verklaringen betrekt, op het volgende neer.
8.1.
Voor afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel is op zichzelf onvoldoende dat de staatssecretaris de door een vreemdeling met een homoseksuele gerichtheid gestelde gebeurtenissen in het land van herkomst ongeloofwaardig acht. Bij de beoordeling of een vreemdeling een gegronde vrees voor vervolging heeft moet de staatssecretaris namelijk ook de verklaringen van een vreemdeling betrekken over de wijze waarop hij na terugkeer in zijn land van herkomst invulling aan zijn seksuele gerichtheid zal geven, dan wel waarom hij zich daar daarvan zal onthouden (…). De staatssecretaris moet bij zijn beoordeling van de aannemelijkheid van de verklaring dat een vreemdeling na terugkeer op de door hem gestelde wijze invulling zal geven aan zijn seksuele gerichtheid, de situatie voor homoseksuelen en de te verwachten acceptatie van het gestelde handelen in dat land betrekken. Dat een vreemdeling verklaart na terugkeer invulling aan zijn seksuele gerichtheid te gaan geven op een wijze die hem blootstelt aan vervolging, terwijl die verklaring niet strookt met, of juist in het verlengde ligt van, zijn verklaring over de wijze waarop hij eerder, in Nederland of elders, reeds invulling aan zijn seksuele gerichtheid gaf, beïnvloedt daarbij de aannemelijkheid van die verklaring (…).
8.2.
Indien in het land van herkomst van een vreemdeling regelgeving bestaat op grond waarvan homoseksualiteit strafbaar is, dan wel die het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar stelt, moet de staatssecretaris onderzoeken hoe deze regelgeving in de praktijk wordt toegepast of uitwerkt. Het onderzoek omvat mede de vraag of het enkele zijn van homoseksueel of het verrichten van homoseksuele handelingen een gegronde vrees voor vervolging oplevert. Dit onderzoek moet niet alleen de vraag betreffen of toepassing van deze bepalingen daadwerkelijk leidt tot het opleggen van gevangenis- of andere straffen, maar ook het aan een eventuele veroordeling voorafgaande politie- en strafvorderlijk onderzoek en welke gevolgen strafbaarstelling heeft voor de maatschappelijke positie van homoseksuelen. Hierbij moet de staatsecretaris tevens de mogelijkheid voor homoseksuelen betrekken om bescherming bij de overheid te vragen tegen negatieve bejegening door derden. Niet ondenkbaar is immers dat het enkele feit dat het zijn van homoseksueel of het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar is gesteld ertoe leidt dat de overheid niet in staat of bereid is homoseksuelen bescherming te bieden, dat wil zeggen dat het vragen om bescherming gevaarlijk, dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2012 in zaak nr. 201101753/1/V2). Bij deze beoordeling moet de staatssecretaris buiten beschouwing laten of een vreemdeling zich aan vervolging kan onttrekken door zich terughoudend op te stellen.”
4.2.3
Voorts neemt de rechtbank in aanmerking het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) waarin onder meer staat vermeld dat discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. In die paragraaf is verder vermeld dat verweerder een vreemdeling aanmerkt als lid van een sociale groep als hij behoort tot de groep die als gemeenschappelijk kenmerk (toegedichte) seksuele geaardheid heeft, waaronder een homoseksuele gerichtheid.
Ten aanzien daarvan is verder het volgende beleid neergelegd in voornoemde paragraaf:

De omstandigheid dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet op dezelfde wijze kan uiten als in Nederland vormt op zichzelf onvoldoende aanleiding om de vreemdeling in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Niet elke aantasting van het recht op het uiten van de seksuele gerichtheid vormt een daad van vervolging in de zin het Vluchtelingenverdrag.Voor de beoordeling of een aantasting van dit recht een daad van vervolging vormt, moet de IND onderzoeken of de vreemdeling in zijn land van herkomst een werkelijk gevaar loopt om te worden vervolgd.De IND verleent met inachtneming van artikel 3.36 VV een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid, aanhef en onder a, Vw aan een vreemdeling op grond van zijn seksuele gerichtheid, in ieder geval als sprake is van ten minste één van de volgende situaties:
• de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid dreigt te worden blootgesteld aan daden van geweld, die zo ernstig zijn dat deze daden van geweld een ernstige schending van de grondrechten van de mens vormen;
• de autoriteiten van het land van herkomst voeren op grond van de (toegedichte) seksuele gerichtheid maatregelen uit die discriminerend zijn of op een discriminerende wijze worden uitgevoerd en deze maatregelen voldoende ernstig zijn; of
• in het land van herkomst gelden strafbepalingen op grond van de seksuele gerichtheid, deze strafrechtelijke bepalingen worden in de praktijk door de autoriteiten daadwerkelijk ten uitvoer gelegd en er is sprake van een zeker gewicht van de strafbepaling.
Bij de beoordeling van de individuele situatie van de vreemdeling betrekt de IND ook de wijze waarop de vreemdeling voornemens is in zijn land van herkomst zijn seksuele gerichtheid te uiten en de aannemelijkheid daarvan. Hiertoe onderzoekt de IND hoe de vreemdeling in het verleden en heden, in Nederland of elders, invulling heeft gegeven aan zijn seksuele gerichtheid.Hierbij geldt het uitgangspunt dat de vreemdeling zijn seksuele gerichtheid in zijn land van herkomst niet verborgen hoeft te houden, ook niet in de situatie dat de vreemdeling voorafgaand aan zijn vertrek uit het land van herkomst zijn gerichtheid verborgen heeft gehouden.De vreemdeling hoeft zich bij het uiting geven aan zijn seksuele gerichtheid evenmin terughoudend op te stellen om te voorkomen dat problemen ontstaan die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van vervolging.De IND beoordeelt of de aannemelijk geachte uitingen van de seksuele gerichtheid van de vreemdeling in het land van herkomst tot vervolging zullen leiden. Hiertoe toetst de IND of de wijze waarop de vreemdeling aangeeft zijn seksuele gerichtheid te zullen uiten na terugkeer in het land van herkomst aannemelijk wordt geacht. Indien een deel van die verklaringen als onaannemelijk moet worden gezien, bijvoorbeeld omdat deze niet stroken met de uitingen in Nederland of elders voorafgaand aan zijn vertrek naar Nederland, zullen de gestelde uitingen niet bij de beoordeling worden betrokken.De IND beoordeelt de wel aannemelijk geachte uitingen tegen het licht van de situatie in het land van herkomst. De IND verlangt van de vreemdeling geen terughoudendheid bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid en hanteert om die reden, bij de beoordeling van het risico op vervolging, steeds een zekere ‘ondergrens’. Uitgangspunt is dat iemand zijn gerichtheid zal uiten en relaties zal aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd.Voorts gaat de IND er bij de beoordeling van het risico op vervolging vanuit dat de directe omgeving van de vreemdeling op de hoogte is of zou kunnen geraken van de seksuele gerichtheid.De IND betrekt bij de beoordeling of in het land van herkomst sprake is van discriminatoire behandeling vanwege de seksuele gerichtheid, de aldaar voor zowel hetero- als homoseksuelen geldende normen en zeden.Indien in het land van herkomst sprake is van strafbaarstelling van seksuele gerichtheid of seksuele handelingen beoordeelt de IND hoe daar in de praktijk mee wordt omgegaan en zet dit af tegen de persoonlijke situatie van de vreemdeling.Bij deze beoordeling betrekt de IND in ieder geval:
• de schaal waarop strafrechtelijke vervolging vanwege de seksuele gerichtheid voorkomt;
• de toepassing van opgelegde (gevangenis)straffen;
• het (voorafgaande) politie- en strafvorderlijk onderzoek; en
• de gevolgen van de strafbaarstelling voor de maatschappelijke positie van LHBT’s.Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.De IND betrekt bij de beoordeling of de vreemdeling vanwege zijn (toegedichte) seksuele gerichtheid vervolgd wordt bij het bekend zijn of worden van de seksuele gerichtheid in de directe (leef)omgeving van de vreemdeling, in ieder geval:
• de verklaringen van de vreemdeling;
• openbare informatie uit objectieve bron.”
4.2.4
De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder bij de door hem verrichte beoordeling ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat eiser in het verleden in zijn land van herkomst invulling heeft gegeven aan zijn homoseksuele geaardheid en daarin niet terughoudend is geweest, althans dat hij zich niet dermate terughoudend heeft opgesteld om problemen te voorkomen.
Uit de verklaringen van eiser blijkt weliswaar dat hij relaties heeft gehad met meerdere personen (drie), maar hij heeft deze relaties en zijn homoseksuele geaardheid naar zijn zeggen geheim moeten houden buiten zijn LHBTI-kring, om problemen te voorkomen. Van zijn familie heeft hij, blijkens zijn verklaringen, zijn moeder en oudere broer verteld over zijn homoseksuele geaardheid. Aan zijn moeder heeft hij het naar zijn zeggen moeten vertellen vanwege het incident van 2007. Zijn moeder staat, mede omdat zij een katholiek is, niet positief tegenover zijn geaardheid. De rechtbank maakt uit zijn verklaringen niet op dat dat niet heeft geleid tot het verbreken van het contact met haar. Zijn oudere broer heeft zijn geaardheid wel geaccepteerd en met hem heeft hij ook een goede band. Daarnaast is zijn vader op de hoogte geraakt van zijn geaardheid, maar die heeft zijn geaardheid niet geaccepteerd. Met hem heeft hij, omdat zijn vader dit niet meer wilde, dan ook geen contact meer, terwijl hij voorheen drie keer in de week bij zijn vader langsging. Niet gebleken is dat andere familieleden op de hoogte zijn of door hem op de hoogte zijn gesteld van zijn geaardheid. Verweerder gaat er gelet op het voorgaande ten onrechte van uit dat zijn familieleden op de hoogte zijn van geaardheid én dat hij daar nog immer contact mee heeft.
Naast deze familieleden heeft hij, in zijn naaste omgeving, buiten zijn LHBTI-kring om, overigens aan maar twee vrienden en een ex-vriendin over zijn geaardheid verteld. Een van zijn beste vrienden wilde daarna geen contact meer met hem. Afgezien van deze familieleden en vrienden, heeft hij buiten zijn LHBTI-kring, zijn geaardheid en zijn relaties geheim gehouden, ook op zijn werk. Verder acht de rechtbank van belang dat hij nooit met zijn vriend naar niet-homofeesten ging en dat uit eten gaan met je vriend ook een probleem kon zijn. Daarnaast heeft hij verklaard dat samenwonen met zijn vrienden niet tot de mogelijkheden behoorde, omdat het niet werd geaccepteerd dat twee mannen gingen samenwonen.
Uit deze verklaringen blijkt, anders dan verweerder stelt, dat eiser dermate terughoudend invulling heeft gegeven aan zijn geaardheid in zijn land van herkomst, om problemen te voorkomen. Hiervoor biedt het facebookaccount van eiser ook een aanknopingspunt. Daarop heeft eiser namelijk aangegeven dat hij geïnteresseerd is in vrouwen, om te verhullen dat hij homoseksueel is.
Dat hij lid was van en een functie vervulde binnen [naam organisatie] , een legale organisatie, maakt dit niet anders. Dat het in beginsel een legale organisatie was, betekent namelijk niet dat bekend was dat de door hen LHBTI-feesten werden georganiseerd. Sterker nog, die feesten werden geheim gehouden voor de buitenwacht, met uitzondering van een beperkte groep LHBTI’s. Verder brengt het feit dat homofeesten niet illegaal zijn, niet met zich mee dat het veilig was om deze openlijk te houden. Eiser heeft duidelijk verklaard dat dat te gevaarlijk was en dat zij daarin erg voorzichtig waren als organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden geconcludeerd dat eiser terughoudend was bij het geven van invulling aan zijn geaardheid, ook bij zijn functie binnen de [naam organisatie] .
Daarbij is nog van belang dat verweerder bij zijn beoordeling, ook blijkens zijn eigen beleid, van een vreemdeling geen terughoudendheid mag verlangen bij de invulling van zijn seksuele gerichtheid. Uitgangspunt is dat iemand zijn geaardheid zal uiten en relaties zal aangaan op een manier die niet wezenlijk anders is dan van heteroseksuelen in het betreffende land van herkomst is geaccepteerd. Eiser heeft gesteld dat hij dit in het verleden niet heeft kunnen doen, terwijl hij dat wel wil. Met deze verklaring heeft verweerder in de besluitvorming onvoldoende rekening gehouden.
4.2.5
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder ten onrechte het standpunt ingenomen dat, nu eiser in het verleden zijn geaardheid heeft kunnen uitoefenen zonder daarin dermate terughoudend te zijn om problemen te voorkomen, ervan uitgegaan kan worden dat hij in de toekomst hier evenmin problemen mee zal ondervinden. Verweerder heeft gelet daarop de wijze waarop eiser na terugkeer in zijn land van herkomst invulling aan zijn seksuele geaardheid zal geven, dan wel waarom hij zich in zijn land daarvan zal onthouden, onvoldoende onderzocht en betrokken bij zijn besluitvorming, terwijl dit wel op zijn weg lag, gelet op de Afdelingsjurisprudentie zoals weergegeven onder 4.2.2 en het beleid zoals weergegeven onder 4.2.3.
4.2.6
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij zijn beoordeling onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de (algemene) maatschappelijke positie van homoseksuelen in Trinidad en Tobago en in het bijzonder onvoldoende heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van de strafbaarstelling van homoseksuele handelingen in Trinidad en Tobago voor de maatschappelijke positie van homoseksuelen. Verweerder hecht met name belang aan het feit dat aan de strafbaarstelling door de overheid geen uitvoering wordt gegeven, met uitzondering van de situatie waarin tevens sprake is van een ernstig commuun delict, dat er een gayscene is en dat er belangenorganisaties zijn in Trinidad en Tobago. Dit is onvoldoende, nu verweerder daarmee heeft nagelaten (voldoende) te onderzoeken welke gevolgen strafbaarstelling heeft voor de maatschappelijke positie van homoseksuelen in Trinidad en Tobago. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de door eiser overgelegde informatie over LHBTI’s in Trinidad en Tobago blijkt dat LHBTI’s (veelvuldig) het slachtoffer worden van verbale en fysieke agressie. In deze stukken wordt melding gemaakt van concrete gewelddadigheden tegen homoseksuelen. Verweerder heeft aan deze informatie in het bestreden besluit onvoldoende aandacht besteed.
Hierbij komt dat het op de weg lag van verweerder om de mogelijkheid voor homoseksuelen om bescherming bij de overheid te vragen tegen negatieve bejegening door derden (gelet op de Afdelingsjurisprudentie zoals weergegeven onder 4.2.2) te betrekken. De stelling van verweerder dat aan het beschermingsvraagstuk niet wordt toegekomen, wordt dan ook niet gevolgd. Voor zover verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de Prime Minister dat iedere burger beschermd moet worden, ongeacht met wie hij of zij het bed deelt, volstaat dit in dit kader niet, omdat hieruit niet blijkt dat de feitelijke mogelijkheid van het verkrijgen van bescherming er is. Daarbij komt dat eiser in beroep de stelling van verweerder dat eiser in zijn geval beklag had kunnen doen bij de PCA, voldoende gemotiveerd heeft betwist. Verweerder heeft vervolgens nagelaten om daar weer voldoende gemotiveerd op in te gaan, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van de stelling van eiser dat het verkrijgen van bescherming bij de PCA niet mogelijk is.
4.2.7
Verder volgt de rechtbank eiser ook in zijn betoog dat het op de weg lag van verweerder om de informatie die naar voren komt in de door eiser aangehaalde zaken van vreemdelingen uit Trinidad en Tobago, die wel een verblijfsvergunning hebben gekregen, mee te wegen bij de beoordeling. Dit zijn vreemdelingen die gesteld hebben dat zij homoseksueel zijn en in Trinidad en Tobago een risico lopen (waartegen geen bescherming mogelijk is). Verweerder kan op zichzelf gevolgd worden in zijn stelling dat elke zaak op zijn eigen merites wordt beoordeeld en dat geen sprake is van gelijke gevallen, hetgeen ook niet wordt betwist door eiser. Eiser erkent ook dat hij in het verleden niet veel incidenten heeft meegemaakt. Echter, deze zaken zijn, zoals ook is toegelicht ter zitting, ingebracht door eiser ter onderbouwing van zijn stelling dat hij, indien hij zich niet terughoudend opstelt bij terugkeer (anders dan hij in het verleden wel heeft gedaan), een risico loopt en in dat geval, bij voorkomende problemen, geen bescherming mogelijk is. In die zin is de informatie die volgt uit de relazen van die vreemdelingen, wel degelijk van belang bij de beoordeling in de onderhavige zaak.
4.2.8
Bij dit alles is nog van belang dat verweerder gevolgd kan worden in zijn standpunt dat door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat hij enkel is aangehouden op 30 mei 2017, vanwege zijn geaardheid. Daarbij heeft verweerder terecht overwogen dat eiser over het wel of niet hoeven hebben van een drankvergunning inconsistent heeft verklaard. Zo heeft hij tijdens het nader gehoor verklaard (pagina 6) dat de agenten vroegen of er een drankvergunning was, maar dat dat een excuus was omdat een drankvergunning niet vereist was bij dit soort feesten. In de zienswijze heeft eiser gesteld dat het feest in een bar was, dat je in een bar geen drankvergunning nodig hebt en dat de drankvergunning zelfs aan de muur hing. In beroep stelt eiser vervolgens dat bij feesten die niet in een bar worden georganiseerd, een ‘aparte’ vergunning moet worden geregeld, dat bij feesten die in een bar worden gehouden deze vergunning reeds aanwezig is en dat hij ook heeft aangegeven dat de vergunning aan de muur hing. Niet valt in te zien waarom eiser hierin niet eenduidig en helder over heeft kunnen verklaren, en wel reeds tijdens het nader gehoor.
4.2.9
Desalniettemin blijkt uit de verklaringen van eiser over de aanhouding (in het bijzonder dat de politieagenten vroegen of het een gayfeest was en dat ze werden uitgescholden) en over de detentie (in het bijzonder dat de politieagent hen aan heeft gesproken met verdomde flikkers en aangeeft dat homoseksualiteit niet legaal is), dat de aanhouding en de detentie in ieder geval ook gerelateerd kunnen worden aan de homoseksuele geaardheid van eiser en de overige leden van de [naam organisatie] die samen met eiser zijn opgepakt. Verweerder heeft bij zijn beoordeling ten onrechte geen rekenschap gegeven hiervan. Datzelfde geldt voor de verklaring van eiser dat zij zijn bedreigd door de politieagenten, dat de politie hun gegevens heeft genoteerd en hun rijbewijzen heeft ingenomen. Daarop staan ook adresgegevens. Daarbij komt dat eiser gevolgd kan worden in zijn stelling dat uit zijn verklaringen volgt dat hij daarna niet meer thuis heeft gewoond tot aan zijn vertrek. Hiervan is verweerder bij zijn beoordeling ten onrechte niet van uitgegaan. Door eiser is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd toegelicht waarom hij dit tijdens het eerste gehoor niet expliciet heeft aangegeven bij de vraag wat zijn verblijfplaats is geweest tot aan zijn vertrek. De rechtbank volgt deze motivering. Verder heeft eiser ook voldoende gemotiveerd toegelicht dat hij daarna, omdat hij vreesde voor de politie, ook niet meer heeft gewerkt door de dag van de vrijlating meteen ontslag te nemen. Het feit dat hij in juni nog even heeft gewerkt om de overdracht te doen, acht de rechtbank onvoldoende als grondslag voor de conclusie van verweerder dat eisers vrees niet aannemelijk is geworden.
5. Het beroep is reeds hierom gegrond en het bestreden besluit kan niet in stand blijven, omdat het besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende draagdrachtig is gemotiveerd. Het overige behoeft geen bespreking meer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikelen 3:2 en artikel 3:47 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.024,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1 en een waarde van € 512,00 per punt).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw
besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.024,- aan eiser te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2019.
griffier
Rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel