ECLI:NL:RBDHA:2019:1835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2019
Publicatiedatum
28 februari 2019
Zaaknummer
NL18.24870
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en kwetsbaarheid eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 22 januari 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig. Eiser voert aan dat hij als kwetsbare asielzoeker, vanwege zijn afkomst en seksuele geaardheid, niet kan terugkeren naar Italië zonder inbreuk op zijn mensenrechten. De rechtbank overweegt dat de Italiaanse autoriteiten niet tijdig hebben gereageerd op het terugnameverzoek van Nederland, waardoor Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank volgt de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land in strijd is met de mensenrechten. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiser als kwetsbare persoon in Italië niet adequaat zal worden behandeld. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24870

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.D. Kupelian),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 20 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.24871, plaatsgevonden op 22 januari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting A.M.R. Zeevaarder als tolk aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1984.
Eiser heeft op 13 september 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 16 november 2014 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Vervolgens heeft eiser op 10 december 2015 in Oostenrijk, in Italië op 17 maart 2018 en op 4 april 2018 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming ingediend.
Verweerder heeft aan de Italiaanse autoriteiten op 25 oktober 2018 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Nu de autoriteiten van Italië niet tijdig op het verzoek hebben gereageerd, staat sinds 9 november 2018 de verantwoordelijkheid van Italië vast.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk aan het aanvaarden van het terugnameverzoek.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte uitgaat van het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Door het decreet van de Italiaanse autoriteiten van 24 september 2018 had verweerder onderzoek moeten doen naar de bredere beperkingen daarvan aangezien eiser een kwetsbare asielzieker is omdat hij Afrikaans en homoseksueel is. Hierdoor is hij nergens welkom en volledig van het Italiaanse systeem afhankelijk. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3246) blijkt dat de mogelijkheid bestaat om te oordelen dat ten opzichte van Italië niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Om dit te onderbouwen verwijst eiser naar het artikel van IRIN News van 7 december 2018, de verklaring van Médecins Sans Frontières, het rapport van Danish Refugee Council en Swiss Refugee Council van 12 december 2018 en het artikel van Devex van 12 december 2018.
De CAS-opvangvoorzieningen waarin eiser terecht zal komen na terugkeer in Italië voldoen voor eiser als kwetsbare asielzoeker niet aan de Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De Afdeling heeft bij uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) geoordeeld dat hoewel in Italië de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers bepaalde tekortkomingen kennen, de situatie in Italië niet zodanig is dat overdracht aan dat land zonder meer leidt tot een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) of artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) strijdige situatie. Ten aanzien van het decreet van 24 september 2018 heeft de Afdeling geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat het decreet voor kwetsbare Dublinclaimanten of voor Dublinclaimanten zonder bijzondere omstandigheden leidt tot aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de opvang van Dublinclaimanten. Ter zitting heeft eiser verduidelijkt dat zijn gronden niet zozeer zien op de opvangvoorzieningen in Italië, maar op de omstandigheid dat eiser als homoseksuele Afrikaan in Italië een kwetsbaar persoon is. Overdracht zal in zijn geval wel leiden tot een met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM strijdige situatie, aangezien eiser in Italië wordt gediscrimineerd door zijn afkomst en hij door zijn geaardheid geen aansluiting kan vinden bij de Afrikaanse gemeenschap in Italië en niet geholpen zal worden door de Italiaanse autoriteiten ingeval van incidenten.
4.2
In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat eiser een kwetsbaar persoon is. Uit de informatie in de door eiser aangevoerde artikelen en rapporten blijkt niet dat zijn Afrikaanse afkomst en homoseksuele geaardheid zullen leiden tot tekortkomingen in de opvangvoorzieningen en/of asielprocedure in Italië. Voor zover niet al meegenomen door de Afdeling in voornoemde uitspraak, geeft de informatie geen wezenlijk ander beeld van de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië dan de informatie die in de vermelde uitspraak van de Afdeling is beoordeeld. De rechtbank ziet geen reden om de uitspraak van de Afdeling niet te volgen en niet langer uit te gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het ligt dan ook op de weg van eiser om, wanneer hij te maken krijgt met discriminatie, zich hierover te beklagen bij de desbetreffende (hogere) autoriteiten in Italië. Uit het aanmeldgehoor Dublin blijkt niet dat eiser tijdens zijn vorige verblijf in Italië van die mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. De enkele stelling van eiser ter zitting dat hij niet geholpen zal worden door deze autoriteiten vanwege zijn afkomst en geaardheid, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Maas, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.