ECLI:NL:RBDHA:2019:1939

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2019
Publicatiedatum
4 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5945
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor baby-woonpakket aan alleenstaande moeder met problematische schulden

Op 4 maart 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een alleenstaande moeder, eiseres, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder. Eiseres had op 12 april 2018 bijzondere bijstand aangevraagd voor een baby-woonpakket in verband met haar derde zwangerschap. Verweerder heeft deze aanvraag op 16 april 2018 afgewezen, en het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard op 16 juli 2018. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 5 februari 2019 heeft eiseres gesteld dat de kosten voor de babyuitzet noodzakelijk en onvoorzienbaar zijn, en dat zij deze kosten niet kan dekken door haar problematische schulden. De rechtbank overweegt dat de Beleidsregels bijzondere bijstand van Den Haag bepalen dat een babypakket alleen wordt verstrekt bij de geboorte van een eerste kind en dat de moeder op bijstandsniveau moet leven. Eiseres heeft echter een inkomen dat gelijk of hoger is dan de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders, en er is een onderhoudsplichtige vader die kan bijdragen aan de kosten.

De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat eiseres bijzondere bijstand zou moeten ontvangen. De rechtbank wijst erop dat het ontbreken van reserveringsruimte geen bijzondere omstandigheid is en dat eiseres verantwoordelijk is voor het waarborgen van de levensomstandigheden van haar kinderen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5945

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Salim),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers van 12 april 2018 om bijzondere bijstand voor een baby-woonpakket afgewezen.
Bij besluit van 16 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres is een alleenstaande moeder met twee kinderen. Zij werkt bij [zorggroep] . Eiseres heeft, vanwege haar derde zwangerschap, op 12 april 2018 bijzondere bijstand voor een baby-woonpakket aangevraagd. Alle drie de kinderen hebben dezelfde vader en zijn door hem erkend.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Na bezwaar heeft verweerder zijn standpunt gehandhaafd en hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres deze kosten vanuit haar eigen inkomen of vermogen moet betalen.
3. Eiseres stelt dat de kosten zowel noodzakelijk als onvoorzienbaar zijn. Doordat het een ongeplande zwangerschap betreft, is er sprake van bijzondere kosten, die eiseres niet uit haar eigen middelen kan voldoen. Vanwege problematische schulden is zij onder bewind gesteld en heeft zij niet voor deze kosten kunnen reserveren.
4.1
De Beleidsregels bijzondere bijstand Den Haag bepalen als volgt:
Ingevolge artikel 6.2.6 van de Leidraad Individuele Bijzondere bijstand 2018 zoals dat ten tijde van de aanvraag van toepassing was, kan bijzondere bijstand als gift worden verstrekt voor de inrichting van een babykamer en de aanschaf van kleding voor de baby. Het babypakket wordt echter alleen verstrekt als er een eerste kind wordt geboren en de moeder op de bijstandsnorm voor een alleenstaande leeft. In het geval de kind door de vader is erkend, wordt bezien of de onderhoudsplichtige vader kan bijdrage aan deze kosten. In het geval wordt overgegaan tot het toekennen van het babypakket, wordt maximaal € 500,- verstrekt.
4.2
Het is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1620) dat bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld dient te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Volgens eveneens vaste rechtspraak worden de kosten van een babypakket dan wel babyuitzet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1095) tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen in beginsel uit een inkomen op bijstandsniveau te worden bestreden hetzij door middel van reservering, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.
5.1
Tussen partijen is enkel in geschil of sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder bijzondere bijstand had moeten verstrekken.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het geval van eiseres deze bijzondere omstandigheden terecht niet aangenomen. De rechtbank overweegt dat zij in het bestreden besluit geen aanknopingspunten heeft gevonden om te oordelen dat verweerder zijn beleid op inconsistente of onredelijke wijze heeft toegepast. In deze zaak gaat het om het derde kind van eiseres, zodat aannemelijk is dat een babyuitzet al aanwezig is. Daarnaast heeft eiseres inkomsten uit arbeid die gelijk dan wel hoger zijn dan de norm voor een alleenstaande ouder. De stelling van eiseres dat zij desondanks, vanwege andere betalingsverplichtingen, onvoldoende reserveringsruimte heeft, is volgens vaste jurisprudentie geen bijzondere omstandigheid die in het individuele geval leidt tot noodzakelijke kosten. Het ontbreken van voldoende reserveringsruimte kan immers niet op de Pw worden afgewenteld (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 juli 2012, ECLI:CRVB:2012:BX3369).
Voorts is er sprake van een onderhoudsplichtige vader. Niet is gebleken dat de vader, die het kind ook heeft erkend, niet kan bijdragen in de kosten voor de babyuitzet. De stelling dat de vader - zoals ter zitting is aangevoerd - pas onderhoudsplichtig wordt na de daadwerkelijke geboorte van het kind en het babypakket al vóór de geboorte verstrekt wordt, treft geen doel, alleen al vanwege het feit dat een babypakket betrekking heeft op spullen die pas nodig zijn nadat de baby is geboren.
Tenslotte heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat het belang van het kind vereist dat de rechtbank de schulden van eiseres buiten beschouwing laat, omdat het kind anders nadelige effecten zou ondervinden van het niet aanwezig zijn van een babyuitzet. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het bestreden besluit is geen beslissing betreffende het kind, maar gaat om de vraag of aan eiseres bijzondere bijstand moet worden verstrekt. Daarbij komt dat het eiseres is - en niet verweerder - die als ouder eerstverantwoordelijk is voor het naar vermogen waarborgen van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van haar kind. Verweerder kon derhalve tot het oordeel komen dat eiseres - ook al heeft zij slechts beperkte financiële middelen - had moeten reserveren voor de kosten van de babyuitzet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.