ECLI:NL:RBDHA:2019:2205

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2019
Publicatiedatum
11 maart 2019
Zaaknummer
NL 19.1044 en 19.1045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van asielaanvraag wegens gebrek aan relevante informatie en onderbouwing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2019 uitspraak gedaan over de derde asielaanvraag van eiser, een Iraakse nationaliteit, die eerder twee asielaanvragen had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag buiten behandeling mocht stellen omdat eiser niet had gereageerd op wezenlijk belangrijke verzoeken om informatie. Eiser had in zijn derde aanvraag gesteld dat hij homoseksueel is en bescherming nodig heeft, maar de rechtbank vond dat hij onvoldoende onderbouwing had geleverd voor zijn nieuwe aanvraag. De rechtbank merkte op dat eiser geen documenten had meegestuurd met zijn kennisgeving en dat hij niet had gereageerd op verzoeken van de staatssecretaris om aanvullende informatie te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid de aanvraag buiten behandeling kon stellen, omdat er geen nieuwe, relevante informatie was overgelegd die de aanvraag kon onderbouwen. Eiser had ook niet afdoende gereageerd op de vragen van de staatssecretaris, wat van wezenlijk belang was voor de beoordeling van zijn aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding meer was om dit te treffen. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.1044 en NL19.1045
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser en verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

ProcesverloopBij besluit van 14 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die inhoudt dat hij niet mag worden uitgezet totdat op het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] . Eiser heeft tweemaal eerder een asielaanvraag ingediend in Nederland.
1.2
Aan zijn eerste asielaanvraag uit 2015 heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij problemen heeft in Irak verband houdend met zijn vader en zijn werk. Dat is ongeloofwaardig geacht.
1.3
Eiser heeft op [datum 1] een tweede asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat hij bescherming in Nederland nodig heeft omdat hij homoseksueel is. Bij besluit van 12 oktober 2018 heeft verweerder die aanvraag afgewezen omdat verweerder dat niet geloofwaardig vindt. Dat besluit staat in rechte vast, want deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep van eiser tegen dat besluit ongegrond verklaard bij uitspraak van 13 november 2018.
1.4
Op [datum 2] heeft eiser de huidige aanvraag gedaan door het indienen van een zogenaamde kennisgeving met formulier M35-O.
1.5
Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld met toepassing van artikel 30c, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000.
Feiten
2.1
Op het formulier ‘Kennisgeving tweede of volgende asielaanvraag’ staat aangegeven: ‘Stuur het formulier pas op als deze volledig is ingevuld en u alle gevraagde (originele) documenten en bewijsmiddelen heeft bijgevoegd. Als het formulier niet compleet is, kan de IND de aanvraag die u wilt indienen niet goed voorbereiden en beoordelen.’ Eiser heeft als reden voor de nieuwe aanvraag aangekruist: ‘Nieuwe documenten/ bewijsmiddelen’. Daarbij staat aangegeven:
‘Stuur het betreffende document/bewijsmiddel mee (origineel inclusief vertaling):
• Geef aan hoe in het bezit bent gekomen van dit document/bewijsmiddel;
• Geef aan wanneer u in het bezit bent gekomen van dit document/bewijsmiddel;
• Geef aan waarom u dit document/bewijsmiddel niet eerder heeft ingediend;
• Geef aan waarom dit document/bewijsmiddel op u van toepassing is en waarom dit voor u een reden is om opnieuw asiel aan te vragen.’
Eiser heeft geen documenten meegezonden met de kennisgeving. Hij heeft opgeschreven: ‘Mbt seksuele geaardheid. Worden nagezonden.’
2.2
Verweerder heeft op 27 november 2018 een voornemen uitgebracht om de aanvraag buiten behandeling te stellen, omdat niet blijkt dat er nieuwe documenten zijn en zo ja welke. Verweerder heeft daarbij verzocht om de ontbrekende stukken en de toelichting alsnog binnen een week toe te sturen. Als eiser dat niet doet, stelt verweerder de aanvraag buiten behandeling.
2.3
Bij de zienswijze van 3 december 2018 heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- een onvertaalde kopie van een Irakees stuk;
- een brief van [naam 1] , van het COC Cocktail maatjesproject dat Nederlandse vrijwilligers linkt aan LHBT-asielzoekers;
- een email van [naam 2] die stelt een relatie te hebben met eiser;
- een brief van [naam 3] , coördinator van het COC Cocktail programma;
- een email van een Iraakse LHBT-statushouder die in hetzelfde azc woont.
Eiser heeft op die stukken verder geen toelichting gegeven.
2.4
Verweerder heeft de aanvraag vervolgens buiten behandeling gesteld omdat eiser niet is ingegaan op de door verweerder gestelde vragen, terwijl die wel van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van eisers aanvraag.
Beoordeling van het geschil
3. Eiser voert aan dat verweerder de aanvraag niet op deze wijze had mogen afdoen. Eiser dient te worden gehoord over de nieuwe stukken. Verder verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 januari 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:690), waarin het beroep in een soortgelijke zaak gegrond is verklaard.
4. Ter zitting heeft de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) aan partijen voorgelegd dat het opvalt dat verweerder in dit soort situaties - een incomplete opvolgende aanvraag - tegenwoordig vaak kiest voor een buitenbehandelingstelling terwijl dit eerder niet of minder gebeurde. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat dit komt omdat er een enorme toename is geweest van niet onderbouwde opvolgende aanvragen. Reden daarvoor was de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] waaruit voortvloeide dat het indienen van de Kennisgeving M35-O moet worden aangemerkt als opvolgende asielaanvraag en daarom recht op opvang geeft. Bij verweerder bestond daarom het idee dat vreemdelingen een opvolgende aanvraag indienden om opvang te verkrijgen en niet zozeer om een hernieuwd verzoek om internationale bescherming te doen. Eiser heeft ook toegelicht dat hij de aanvraag al heeft ingediend voordat hij de nieuwe stukken paraat had om zo de opvang te kunnen continueren.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser negen dagen na de uitspraak in zijn vorige procedure een nieuwe aanvraag heeft ingediend, waaraan hij in eerste instantie geen nieuwe documenten ten grondslag heeft gelegd. Bij de zienswijze heeft hij wel stukken overgelegd, maar de rechtbank is met verweerder eens dat er informatie ontbreekt die van wezenlijk belang is voor de beoordeling van de aanvraag. Het Irakese stuk is een onvertaalde kopie. Uit de kennisgeving en het voornemen blijkt dat het stuk vertaald en origineel dient te zijn. Eiser heeft daarop niet afdoende gereageerd, bijvoorbeeld door aan te kondigen op welke termijn de vertaling en het origineel beschikbaar zijn. Voor de beoordeling is verder relevant dat eiser uitlegt waarom deze stukken niet eerder zijn overgelegd en hoe eiser aan deze stukken is gekomen. De rechtbank is met eiser eens dat het bij sommige stukken vanzelf spreekt dat die op eiser betrekking hebben en waarom ze van belang zijn, maar de overige verzoeken om informatie van verweerder zijn legitiem. Eiser is tweemaal gevraagd om die informatie te verstrekken maar heeft dat niet gedaan. Eiser heeft ter zitting ook verklaard dat hij die informatie wel had kunnen verstrekken, maar dat hij van mening is dat het indienen van de kennisgeving en de stukken zonder toelichting al voldoende aanleiding vormt om te worden gehoord. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder in redelijkheid een toelichting kan vragen op de gestelde nieuwe stukken, ook tegen de hiervoor geschetste achtergrond. De rechtbank begrijpt de toelichting van verweerder aldus dat verweerder een schifting tracht te maken tussen onderbouwde verzoeken om internationale bescherming en kennisgevingen die slechts zijn ingediend om opvang te verkrijgen of continueren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in eisers geval de aanvraag buiten behandeling mocht stellen omdat eiser niet op verzoeken om informatie heeft gereageerd die van wezenlijk belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Eisers zaak verschilt van de door hem aangehaalde zaak omdat in die zaak sprake was van nieuw beleid dat na de eerdere procedure was ingevoerd. Dat is hier niet het geval.
6. De aanvraag is daarom terecht buiten behandeling gesteld. Het beroep is ongegrond. Omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist, is er geen aanleiding meer om een voorlopige voorziening te treffen. De rechtbank wijst dat verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep, geregistreerd onder nummer NL19.1044, ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek, geregistreerd onder nummer NL19.1045, af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Pier, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De uitspraak van 28 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2098)