ECLI:NL:RBDHA:2019:2450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
13 maart 2019
Zaaknummer
19.3135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 maart 2019 heeft eiser betoogd dat Italië niet kan worden beschouwd als een veilige derde staat, en dat er tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem aldaar. Eiser verwees naar verschillende rapporten en artikelen die de situatie in Italië beschrijven, en stelde dat deze niet in de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn meegenomen. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Italië zich houdt aan internationale verplichtingen, tenzij eiser kan aantonen dat er een reëel risico bestaat op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

De rechtbank concludeert dat de door eiser aangehaalde rapporten geen wezenlijk ander beeld geven van de opvangsituatie in Italië dan dat welke door de Afdeling is betrokken in eerdere uitspraken. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om af te wijken van het standpunt van de Afdeling en verklaart het beroep ongegrond. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.3135

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. N. Brands),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 11 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL 19.3136, plaatsgevonden op 7 maart 2019. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling genomen als op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Op 3 december 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Omdat uit Eurodac is gebleken dat eiser op 25 augustus 2015 in Italië om internationale bescherming heeft verzocht, heeft Nederland op 13 december 2018 bij de Italiaanse autoriteiten een verzoek om terugname gedaan. De Italiaanse autoriteiten hebben dit verzoek op 21 januari 2019 aanvaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser neemt het standpunt in dat ten aanzien van Italië niet mag worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel, dan wel dat dit nader moet worden onderzocht. Ter onderbouwing van dit standpunt wijst eiser op het bericht van IRIN news van 7 december 2018, het rapport van DRC/OSAR van 12 december 2018, het artikel van DEVEX van 12 december 2018 en een artikel in NRC van 24 januari 2019, waarin melding wordt gemaakt van de sluiting van een groot opvangcentrum in Rome). Deze stukken zijn, aldus eiser, niet meegenomen in de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018. De uitspraak van 17 januari 2019, waarnaar verweerder verwijst, is niet gepubliceerd, zodat niet valt op te maken welke informatie door de Afdeling is meegenomen in haar uitspraak. Eiser stelt voorts dat de door hem overgelegde informatie wel op hem ziet, nu hij beschikt over een vergunning afgegeven op humanitaire gronden. Verweerder gaat hier ten onrechte niet vanuit.
4. De rechtbank overweegt dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel van uit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan internationale verplichtingen. Bij dreigende schending geldt het uitgangspunt dat daarover geklaagd kan worden bij de Italiaanse autoriteiten. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraken van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) en 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:130) volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zo heeft de Afdeling in de uitspraak van 19 december 2018 ten aanzien van het zogenaamde Salvini‑decreet dat op 29 november 2018 in werking is getreden overwogen dat dit decreet weliswaar een aantal veranderingen in de opvang van vreemdelingen in Italië tot gevolg heeft, maar dat niet gebleken is dat kwetsbare Dublinclaimanten geen opvang meer krijgen. Evenmin leidt het decreet ertoe dat Dublinclaimanten zonder bijzondere omstandigheden geen opvang meer krijgen. De Afdeling overweegt dan ook dat er geen sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. In voornoemde uitspraak heeft de Afdeling ook geoordeeld dat, nog afgezien van het voornoemde decreet, verweerder terecht het standpunt inneemt dat in het algemeen nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling verwijst daarbij onder andere naar de beslissing van het Europese Hof voor de
Rechten van de Mens van 7 juni 2018. In deze beslissing heeft het Hof overwogen dat de
situatie in Italië niet vergeleken kan worden met de situatie in Griekenland ten tijde van het
arrest in de zaak M.S.S. tegen België en Griekenland.
De door eiser aangehaalde rapporten, als deze al op eiser van toepassing zouden zijn, geven geen wezenlijk ander beeld van de opvangsituatie dan die de Afdeling bij haar laatste uitspraken heeft betrokken. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om in geval van eiser anders dan de Afdeling te oordelen.
6. In het licht van het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om deze zaak aan te houden in afwachting van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Heekelaar, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.