ECLI:NL:RBDHA:2019:2550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
NL19.2786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van opvolgende aanvraag zonder nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Iraakse nationaliteit, een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. De aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangevoerd die relevant konden zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag. De eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat hij met een document had aangetoond dat zijn asielrelaas en zijn homoseksualiteit geloofwaardig zijn. Dit document, gedateerd 25 juli 2015, zou aantonen dat hij vogelvrij is verklaard vanwege zijn seksuele geaardheid. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet in staat was gebleken de authenticiteit van het document aan te tonen, en dat het document daarom geen nieuw element of bevinding was. De rechtbank benadrukte dat het op de weg van de vreemdeling ligt om de authenticiteit van documenten aan te tonen, en dat verweerder niet verplicht is om de authenticiteit zelf te verifiëren. De rechtbank concludeerde dat de eerdere afwijzing van de asielaanvraag in rechte vaststaat en dat de nieuwe aanvraag niet op nieuwe feiten is gebaseerd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2786

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.F. Kiers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

ProcesverloopBij besluit van 6 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van eisers verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL19.2787, plaatsgevonden op 21 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit en geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 28 maart 2017 afgewezen. Bij uitspraak van 2 november 2017 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard (zaaknummer: NL17.1796). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft deze uitspraak op 31 augustus 2018 bevestigd (zaaknummer: 201709518/1/V2). Dat besluit staat daarmee in rechte vast.
3. Op 27 juni 2018 heeft eiser een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hieraan heeft eiser een origineel document ten grondslag gelegd, gedateerd 25 juli 2015, waarop staat dat eiser vogelvrij is verklaard vanwege onethische handelingen en het hebben van gemeenschap met mannen. Verder doet eiser een beroep op werkinstructie (hierna: WI) 2018/9. Eiser stelt dat zijn vorige asielaanvraag is afgewezen op basis van overwegingen die vrijwel uitsluitend zagen op het bewustwordingsproces of zelfacceptatie. Daarbij is in beroep onvoldoende gewicht toegekend aan de verklaringen van de toenmalige partner van eiser die met hem ter zitting is verschenen.
Deze aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit.
4. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw).
5. Eiser bestrijdt de conclusie van verweerder dat het overgelegde document niet relevant is, en stelt dat hieruit blijkt dat zijn asielrelaas en zijn homoseksualiteit van meet af aan geloofwaardig zijn. Uit het document blijkt dat hij wordt gezocht door (de milities van) zijn stam en die van zijn vriend. Eiser kan niet met een document van de autoriteiten aantonen dat hij gevaar loopt nu hij niet door de autoriteiten wordt gezocht. Eiser had in de eerste procedure reeds een kopie van dit document aangeleverd. Op verweerder rust dan ook de plicht om te zorgen voor voldoende referentiemateriaal zodat de authenticiteit van het origineel (alsnog) kan worden vastgesteld. Dat hij wordt gezocht door zijn stam en die van zijn vriend past in zijn asielrelaas. Onder die omstandigheden moet eiser het voordeel van de twijfel krijgen. Verder heeft eiser zijns inziens een goede verklaring gegeven hoe hij in het bezit is gekomen van dit document. Niet valt in te zien waarom het ongeloofwaardig zou zijn dat het stamhoofd, ondanks het feit dat hij oproept het bloed van eiser te vergieten, toch deze verklaring heeft afgegeven aan de familie. Ook voor het feit dat hij de naam van het stamhoofd niet kon noemen heeft hij een geloofwaardige verklaring gegeven.
5.1
Zoals verweerder terecht heeft betoogd, ligt het op de weg van de vreemdeling de authenticiteit van het aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegde document aan te tonen. Verweerder kan de vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Uit de verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten van 3 juli 2018 blijkt dat de authenticiteit van het overgelegde document wegens het ontbreken van voldoende referentiemateriaal niet kan worden vastgesteld. Eiser heeft zelf niet, ook niet in beroep, de authenticiteit van het document aangetoond. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat nu de authenticiteit van het document niet is aangetoond, het document geen nieuw element of bevinding is (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 oktober 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB5763 en 7 april 2010 ECLI:NL:RVS:2010:BM0709).
Het uitgangspunt uit WI 2014/10, dat indien de authenticiteit van documenten niet kan worden vastgesteld dit niet ten nadele van de vreemdeling gebruikt mag worden, geldt alleen bij eerste aanvragen en niet bij herhaalde aanvragen. Los daarvan zou in dat geval ook zijn gekeken naar de verklaringen van eiser over hoe hij in het bezit is gekomen van het document. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zicht terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over de herkomst van het document afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van het document. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
6. Verder voert eiser dat hij thans voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij homoseksueel is en hij daarom niet kan terugkeren naar Irak. Verweerder dient de geloofwaardigheid van zijn homoseksualiteit volgens WI 2018/9 opnieuw te beoordelen, nu verweerder en de rechtbank in de eerste procedure met name gewicht hebben toegekend aan de innerlijke processen van eiser ten aanzien van de bewustwording en zelfacceptatie. Homoseksualiteit bewijzen is altijd een kwestie van komen met consistente verklaringen omtrent relaties en andere punten die de beoordeling betreffen. Bewijs is alleen te leveren met verklaringen van derden die per definitie niet tot de groep van “objectieve bronnen” behoren zoals verweerder die zou willen zien. In die zin is homoseksualiteit niet objectiveerbaar. Eiser stelt dat hij heeft aangetoond dat hij met meerdere mannen een relatie heeft gehad: met [naam 1] uit [woonplaats 1] , [naam 2] uit [woonplaats 2] , [naam 3] die ook bij de eerdere zitting aanwezig was, en nu [naam 4] die aantoonbaar bij eiser op de kamer woonde.
6.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een verwijzing naar WI 2018/9 geen nieuw relevant feit of omstandigheid is. Uit de motivering van het besluit van 28 maart 2017 blijkt dat de verschillende aspecten van eisers relaas in onderlinge samenhang en integraal zijn beoordeeld. Het besluit van 28 maart 2017 is in lijn met WI 2018/9 en er bestaat – mede gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd - geen aanleiding om het asielrelaas van eiser opnieuw te beoordelen. Aan de overgelegde verklaring van [naam 2] hecht verweerder niet de waarde die eiser daaraan zou wensen, nu deze afkomstig is van een niet-objectieve bron en eiser zijn contact met hem niet eerder naar voren heeft gebracht. Ten aanzien van zijn gestelde relatie met [naam 3] overweegt verweerder dat deze aanwezig was op de vorige zitting bij de rechtbank, maar dat er voor de rechtbank klaarblijkelijk geen aanleiding bestond om het beroep daarom gegrond te verklaren. Voorts heeft eiser zijn gestelde relatie met [naam 4] op geen enkele wijze onderbouwd en slechts summier over hem verklaard, evenals over zijn gestelde relatie met [naam 1] .
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers asielrelaas in de vorige asielprocedure aan de hand van de oude Werkinstructie 2015/9 (WI 2015/9) heeft beoordeeld. De huidige beoordelingswijze van een gestelde LHBT-gerichtheid is neergelegd in de WI 2018/9. De rechtbank stelt vast dat zowel in deze nieuwe werkinstructie als in de vorige, het zwaartepunt ligt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen en de persoonlijke beleving van de vreemdeling met betrekking tot zijn seksuele gerichtheid, wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn asielrelaas, in het algemene beeld passen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat WI 2018/9 geen blijk geeft van wezenlijk andere thema’s of wijze van bevraging. Dat in de nieuwe WI 2018/9 de termen bewustwording en zelfacceptatie niet meer gebruikt worden, sluit niet uit dat er vragen over worden gesteld en dat de antwoorden daarop in de beoordeling worden betrokken. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de nieuwe WI 2018/9 niet wezenlijk afwijkt van de vorige WI 2015/9. In tegenstelling tot eiser ziet de rechtbank met verweerder in de nieuwe werkinstructie dan ook geen beleidswijziging. Dat bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van gestelde LHBT-gerichtheid geen accent meer wordt gelegd op het bewustwordings- en acceptatieproces, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder in de huidige procedure voorbij zou moeten gaan aan het feit dat eiser in de vorige procedure zeer summier en tegenstrijdig heeft verklaard over zijn gestelde relaties. Verweerder heeft in verband met eisers beroep op WI 2018/9 van belang kunnen achten dat eiser niet nader heeft geconcretiseerd op welke wijze WI 2018/9 voor hem een relevante wijziging van het beleid zou opleveren en – met name – tot een andere beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn verklaringen had moeten leiden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de WI 2018/9 terecht niet aangemerkt als (een rechtens) relevant novum.
6.3
Ten aanzien van de door eiser gestelde relaties is de rechtbank van oordeel dat eiser daarmee zijn seksuele geaardheid niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder kijkt, niet ten onrechte, eerst naar de eigen verklaringen van de vreemdeling. Eiser moet ook tegenover verweerder overtuigende verklaringen kunnen afleggen over zijn gestelde seksuele geaardheid. Verklaringen van derden kunnen de gestelde homoseksuele geaardheid weliswaar nader onderbouwen, maar de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele geaardheid van een vreemdeling kan niet enkel gestoeld worden op dergelijke verklaringen. Nu in rechte vaststaat dat eisers eerste asielaanvraag is afgewezen vanwege de wijze waarop hij over zijn gestelde homoseksuele geaardheid heeft verklaard, lag het op eisers weg om daarover in zijn huidige procedure alsnog helder, consistent en eenduidig te verklaren. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij daarin niet is geslaagd, ondanks dat hij daartoe tijdens het gehoor herhaaldelijk in de gelegenheid is gesteld. De rechtbank is in het licht hiervan van oordeel dat in de door eiser overgelegde verklaring van [naam 2] en de kopie van het W-document van [naam 4] geen nieuw feit of veranderde omstandigheid is gelegen De beroepsgrond slaagt niet.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.