ECLI:NL:RBDHA:2019:2699
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet en Bbz 2004
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had op 5 juli 2017 een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Participatiewet (Pw), welke aanvraag door verweerder op 17 augustus 2017 werd afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening, omdat hij niet volledig had voldaan aan de verplichting om inlichtingen te verstrekken. De rechtbank heeft ook gekeken naar eerdere aanvragen van de eiser en de afwijzingen daarvan, waarbij verweerder steeds tot de conclusie kwam dat de eiser niet in aanmerking kwam voor bijstand.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de eiser zich op 20 april 2016 had gemeld voor bijstand, maar dat zijn aanvragen steeds zijn afgewezen op basis van de criteria die zijn vastgelegd in de Pw en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser, ondanks zijn verklaringen over zijn ondernemingsactiviteiten, niet kan worden beschouwd als een marginaal zelfstandige, omdat hij niet reëel beschikbaar is voor de arbeidsmarkt. De rechtbank heeft de afwijzing van de bijstandsaanvraag door verweerder bevestigd en het beroep van de eiser ongegrond verklaard.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.