ECLI:NL:RBDHA:2019:3065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
NL19.2244
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse minderjarige, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 maart 2019 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de staatssecretaris door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de eiser zijn geboortedatum betwist en stelt dat hij minderjarig is. De staatssecretaris heeft echter de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van informatie van de Italiaanse autoriteiten, die een andere geboortedatum hebben geregistreerd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de informatie van Italië, tenzij de eiser kan aantonen dat deze informatie onjuist is. De rechtbank concludeert dat de eiser hierin niet is geslaagd, omdat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd.

Daarnaast verzet de eiser zich tegen de overdracht aan Italië, verwijzend naar systematische tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure. De rechtbank stelt vast dat eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, ondanks de zorgen die de eiser naar voren heeft gebracht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.2244
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. van Leeuwe-Hokke).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.2245, plaatsgevonden op 7 maart 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en van Gambiaanse nationaliteit te zijn. Hij heeft op 28 juli 2018 in Nederland asiel aangevraagd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening [2] in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag, omdat hij op 13 september 2017 in Italië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Met het claimakkoord van 7 oktober 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd om eisers verzoek om internationale bescherming in behandeling te nemen met de inachtneming van de Europese asielrichtlijnen.
3. Op hetgeen eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van de geboortedatum [geboortedatum 2] , nu hij consistent heeft verklaard te zijn geboren op [geboortedatum] te Lamin in Gambia en dat ook zo heeft verklaard in Italië en Nederland. Na zijn asielaanvraag heeft hij een voogd van Nidos toegewezen gekregen en Nidos gaat ook uit van zijn minderjarigheid. Gelet hierop heeft verweerder in strijd gehandeld met het bepaalde in hoofdstuk C1/2.2 van de Vc [3] door hem geen leeftijdsonderzoek aan te bieden, noch een schouw te laten plaatsvinden. Verweerder mag niet zo maar afgaan op informatie van de Italiaanse autoriteiten.
5. De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van de Vreemdelingenpolitie van 28 juli 2018 volgt dat de desbetreffende medewerkers op grond van eisers verklaringen en signalen unaniem hebben geoordeeld dat er twijfel bestaat over de door hem opgegeven geboortedatum [geboortedatum] . Tijdens een schouw na het aanmeldgehoor op 30 juli 2018 heeft de gehoormedewerker eveneens vastgesteld dat er twijfel bestaat over de door eiser opgegeven geboortedatum. Daarom heeft verweerder onderzoek opgestart naar eisers geboortedatum in Italië. Uit de door Italië aangeleverde informatie van 24 september 2018 blijkt dat eiser daar is geregistreerd met de geboortedatum [geboortedatum 2] .
6. De Afdeling [4] heeft in uitspraken van onder meer 11 oktober 2018 [5] en 11 februari 2019 [6] geoordeeld dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel vanuit mag gaan dat die registratie zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Dus is het aan eiser om aannemelijk te maken dat de in Italië geregistreerde geboortedatum onjuist is. De rechtbank stelt vast dat eiser hierin niet is geslaagd, omdat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd. Dat eiser bij aankomst in Nederland onder de voogdij van Nidos is geplaatst en dat een jeugdbeschermer van Nidos heeft verklaard dat hij eiser als minderjarig ziet, kan niet dienen als bewijs van de door eiser gestelde minderjarigheid. Daarom heeft verweerder eiser terecht geen leeftijdsonderzoek aangeboden. De verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 25 januari 2019 [7] en zittingsplaats Roermond, van 14 februari 2019 [8] leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat dit geen vergelijkbare zaken zijn, omdat in de zaak van zittingsplaats Utrecht een leeftijdsonderzoek uit Zwitserland is overgelegd waardoor er twijfel is ontstaan over de leeftijd van de vreemdeling. In de zaak van zittingsplaats Roermond was het denkbaar dat men de vreemdeling vanwege een hazenlip onjuist had verstaan, zodat zijn geboortedatum onjuist was geregistreerd.
7. Verder verzet eiser zich tegen overdracht aan Italië. Hij betoogt, onder verwijzing naar het gezamenlijke rapport van de Danish Refugee Council (DRC) en de Swiss Refugee Council (SFH) van 12 december 2018 "Mutual trust is still not enough" en het Salvini-decreet, dat er in Italië sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat ten opzichte van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat hij gelet op zijn minderjarigheid een kwetsbaar persoon is, zodat er aanvullende garanties nodig zijn.
8. De rechtbank overweegt dat de Afdeling op 19 december 2018 [9] en laatstelijk nog op 29 januari 2019 [10] heeft uitgesproken dat ten aanzien van Italië ondanks het Salvini-decreet nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft bij dit oordeel rapportages van internationale organisaties betrokken. Het is daarom de vraag of uit het gezamenlijke rapport van de DRC en de SFH van 12 december 2018 een wezenlijk ander beeld naar voren komt. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hiervan niet gebleken is, zodat verweerder nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Bovendien heeft voornoemd rapport alleen betrekking op bijzonder kwetsbare asielzoekers, terwijl niet is aangetoond dat eiser een kwetsbaar persoon is. De enkele verwijzing naar de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 18 oktober 2018 [11] , waartegen verweerder hoger beroep heeft ingesteld, en de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 6 februari 2019 [12] , waarbij de zaak van de desbetreffende vreemdeling is doorverwezen naar een meervoudige kamer, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.
9. Er was daarom geen aanleiding voor verweerder om de asielaanvraag aan zich te trekken met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening (EU) nr. 604/2013
3.Vreemdelingencirculaire 2000
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
6.201806019/1/V3
7.ECLI:RBDHA:2019:782
8.NL18.2214