ECLI:NL:RBDHA:2019:3065
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Gambiaanse minderjarige, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 maart 2019 heeft de rechtbank de zaak behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de staatssecretaris door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de eiser zijn geboortedatum betwist en stelt dat hij minderjarig is. De staatssecretaris heeft echter de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van informatie van de Italiaanse autoriteiten, die een andere geboortedatum hebben geregistreerd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan van de informatie van Italië, tenzij de eiser kan aantonen dat deze informatie onjuist is. De rechtbank concludeert dat de eiser hierin niet is geslaagd, omdat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd.
Daarnaast verzet de eiser zich tegen de overdracht aan Italië, verwijzend naar systematische tekortkomingen in de Italiaanse asielprocedure. De rechtbank stelt vast dat eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigen dat er nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, ondanks de zorgen die de eiser naar voren heeft gebracht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.