ECLI:NL:RBDHA:2019:3348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
AWB 18/1991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van mvv-aanvraag voor kinderen in polygame situatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor drie kinderen van een referent die in een polygame situatie verkeert. De referent, die in Nederland verblijft, heeft een verblijfsvergunning asiel en is getrouwd met een Syrische vrouw, maar heeft ook een traditionele relatie met een andere vrouw, wat leidt tot een polygame situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing van de mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid terecht was, omdat polygamie in Nederland in strijd is met de openbare orde. De rechtbank overweegt dat de Gezinsherenigingsrichtlijn de mogelijkheid biedt om het recht op gezinshereniging te beperken in polygame situaties. De rechtbank concludeert dat er geen ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt tussen de kinderen van de referent en dat de belangen van de kinderen onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1991
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 maart 2019 in de zaak tussen

[eiser 1] ,

geboren op [geboortedatum 1] , eiser 1
[eiser 2],
geboren op [geboortedatum 2] , eiser 2
[eiser 3],
geboren op [geboortedatum 3] , eiser 3,
allen van Syrische nationaliteit,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J.E.J. ten Berg, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2017 heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel nareis bij [referent] (hierna te noemen referent) afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 25 oktober 2018 een verweerschrift ingediend voor de zitting van 1 november 2018. De zaak is vervolgens op 30 oktober 2018 door de rechtbank verwezen naar de meervoudige kamer.
Op 30 oktober 2018 hebben eisers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij vragen de voorzieningenrechter te bepalen dat verweerder eisers behandeld als ware zij in het bezit van de gevraagde mvv.
Op 15 november 2018 is een verweerschrift ingediend voor de zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 november 2018.
Bij uitspraak van 28 november 2018 (Awb 18/8176) heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 31 januari 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Referent is ter zitting verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van het beroep aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen om de door de rechtbank gevraagde nadere stukken in te dienen. Bij brief van 1 februari 2019 heeft verweerder de rechtbank deze stukken toegestuurd. De rechtbank heeft met toestemming van partijen het onderzoek gesloten zonder het houden van een nadere zitting.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
1.1
Eisers wensen verblijf bij referent. Zij stellen dat referent hun vader is. Aan referent heeft verweerder met ingang van 8 april 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent is in oktober 2002 gehuwd met [naam 1] . Uit dit huwelijk met [naam 2] , hierna de moeder, zijn eisers geboren. Eisers verblijven op dit moment bij de moeder in Syrië. Referent is na zijn huwelijk met de moeder in oktober 2012 traditioneel gehuwd met [naam 3] . Uit dit huwelijk is een dochter [naam 4] , hierna de dochter, geboren.
1.2
Referent heeft op 2 mei 2016 een aanvraag om afgifte van een mvv voor [naam 5] en de dochter ingediend. Bij besluit van 17 oktober 2018 heeft verweerder de mvv’s voor laatstgenoemden verstrekt. Zij verblijven sinds 12 december 2018 in Nederland. Tevens heeft referent een aanvraag om afgifte van een mvv in het kader van nareis ingediend voor eisers.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen omdat sprake is van een polygame situatie, hetgeen in Nederland in strijd is met de openbare orde. Verweerder verwijst daarbij naar het bepaalde in artikel 3.16 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), artikel 4, vierde lid, en artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de richtlijn 2003/86/EG (PbEU 2003, L 251, hierna: de Gezinsherenigingsrichtlijn). Verweerder heeft zijn standpunt ter zitting als volgt toegelicht en aangevuld. Gebleken is dat tussen referent en [naam 5] sprake is van een traditioneel huwelijk dat in Syrië niet is ingeschreven in de burgerlijke stand. Naar Syrisch recht is er dan ook geen sprake van een rechtsgeldig huwelijk. Daarom is de relatie tussen referent en [naam 5] aangemerkt als een partnerrelatie. Ook bij een partnerrelatie kan sprake zijn van een polygame situatie. Verweerder wijst in dit verband op een stuk van de Tweede Kamer ‘Aanhangsel van de Handelingen’ (Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de verweerder gegeven antwoorden, vergaderjaar 2017-2018, nr. 1539). Referent heeft ervoor gekozen om een verzoek tot overkomst van [naam 5] in te dienen, welk verzoek inmiddels is ingewilligd. Nu referent ervoor heeft gekozen om met [naam 5] duurzaam en exclusief door het leven te gaan, heeft verweerder haar als partner in de zin van het bepaalde in artikel 3.14 Vb aangemerkt en staat het bepaalde in artikel 3.16 Vb aan inwilliging van de aanvragen van eisers in de weg. Bovendien twijfelt verweerder aan de stelling van eisers dat de relatie tussen referent en de moeder daadwerkelijk is verbroken, gelet op de verklaringen die referent heeft afgelegd tijdens zijn asielprocedure. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de polygame situatie is beëindigd. Slechts één (traditionele) echtgenote en de uit dat huwelijk voortgekomen kinderen komen voor verblijf in aanmerking. Nu aan [naam 5] en de dochter een mvv in het kader van nareis is verstrekt, komen eisers niet voor gezinshereniging in het kader van nareis in aanmerking.
3. Referent is in Nederland een echtscheidingsprocedure gestart. Tot op heden is het niet gelukt om dit verzoek tot echtscheiding aan de moeder in Syrië te laten betekenen, dit vanwege de veiligheidssituatie aldaar.
3.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat referent en de moeder nog gehuwd zijn. Evenmin is in geschil dat referent een partnerschapsrelatie heeft met [naam 5] en dat aan haar en de dochter inmiddels een mvv is verleend. De rechtbank stelt daarom voorop dat sprake is van een polygame situatie en verder dat in deze zaak niet in geschil is dat een dergelijke situatie in Nederland in strijd is met de openbare orde.
3.2.
Verder staat vast dat referent bij de rechtbank Noord-Holland een verzoek heeft ingediend tot echtscheiding van de moeder. Bij beslissing van 13 juni 2018 (C/15/265316/FA RK 17-6030) is referent in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na de datum van de beschikking het verzoekschrift opnieuw aan de moeder te betekenen, en haar daarbij aan te zeggen dat zij een termijn van drie maanden heeft om een verweerschrift in te dienen en om binnen vier weken na de datum van de beschikking het exploot van betekening over te leggen, dan wel binnen een termijn van zes weken na 13 juni 2018 een schriftelijk stuk over te leggen waaruit blijkt dat de moeder op de hoogte is van de echtscheidingsprocedure. Daarbij heeft de familierechter overwogen dat de stelling van referent dat de moeder gevaar zal lopen als zij post uit Nederland ontvangt, niet maakt dat van de in de beschikking genoemde betekeningsvoorschriften kan worden afgeweken. Nu op het punt van de betekening en hetgeen hierover door de familierechter is overwogen door eisers geen nadere stukken zijn overgelegd, is de stelling dat het voor referent onmogelijk is om van de moeder te scheiden niet aannemelijk gemaakt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Eisers voeren verder aan dat afwijzing van de aanvragen een schending oplevert van het recht tot het uitoefenen van hun gezinsleven met referent. Zij wijzen er op dat de zaak naar de meervoudige kamer van deze rechtbank is verwezen vanwege de vraag of eisers kan worden aangerekend dat referent nog formeel gehuwd is met hun moeder. Als referent in Syrië gescheiden was van de moeder hadden eisers mogen komen. Eisers zijn de biologische kinderen van referent en hebben op grond van de Gezinsherenigingsrichtlijn en het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) recht op gezinshereniging. Uit artikel 4, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn blijkt dat het recht op gezinshereniging kan worden beperkt. Dat betekent dat als verweerder gezinshereniging niet toestaat, hij dit deugdelijk moet motiveren. Verweerder heeft ten onrechte geen belangenafweging gemaakt, waarbij hij verwijst naar zijn beleid ten aanzien van polygame relaties. Dit beleid ziet echter niet specifiek op situaties waarin kinderen zich in een burgeroorlog bevinden en ieder moment het slachtoffer kunnen worden van willekeurig geweld. Eiser 1 is bijna 15 jaar oud en bereikt de leeftijd dat hij gerekruteerd kan worden door de rebellen. Ook is het voor eisers moeilijk om zonder vader op te groeien. Verweerder heeft ten onrechte de polygame situatie van referent aan eisers tegengeworpen en heeft ten onrechte een onderscheid gemaakt tussen kinderen uit polygame situaties en kinderen uit monogame relaties.
4.1
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 4, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn geeft lidstaten - in geval van een polygame situatie - de mogelijkheid de gezinshereniging van kinderen van een andere echtgenoot met de gezinshereniger te beperken. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt in artikel 3.16 Vb, waarin is bepaald dat zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, slechts verleend wordt aan één echtgenoot, geregistreerde partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren minderjarige kinderen.
4.2
De rechtbank stelt vast dat eisers niet hebben betoogd dat verweerder de Gezinsherenigingsrichtlijn onvolledig of onjuist heeft geïmplementeerd. Bovendien gaat, gelet op de in de Gezinsherenigingsrichtlijn geboden mogelijkheid tot het beperken van het recht op gezinshereniging in polygame situaties, het bepaalde in artikel 3.16 Vb niet verder dan noodzakelijk voor het nagestreefde doel en is er dan ook in beginsel geen strijd met het evenredigheidsbeginsel. Er is geen reden om daar in dit geval anders over te oordelen nu niet is gebleken van zeer bijzondere omstandigheden. Nu referent ten tijde van het bestreden besluit een relatie had met [naam 5] en aan haar en haar dochter een mvv is verstrekt in het kader van gezinshereniging, heeft verweerder een mvv aan eisers kunnen onthouden. Ook overigens is in dit geval niet gebleken van een situatie waarbij verweerder de belangen niet ten nadele van eisers mocht laten uitvallen. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat de moeder van eisers bij eisers in Syrië verblijft en dat het belang van eisers om zich desondanks te herenigen met hun vader in Nederland onvoldoende is onderbouwd. Voorts moet gelet op de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c van de Vw beperkt worden opgevat, in die zin dat die bepaling ook geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van het bepaalde in artikel 8 EVRM dan de afweging die daarin reeds besloten ligt (vgl. de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711). De beroepsgrond dat verweerder de belangen van eisers onvoldoende gemotiveerd in de besluitvorming heeft betrokken, kan gelet op het vorenstaande dan ook niet slagen.
4.3.
Met betrekking tot de stelling van eisers dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen kinderen geboren in een polygame situatie en kinderen geboren uit een niet polygame situatie overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie de uitspraak van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2453) is een dergelijk onderscheid slechts ongeoorloofd indien er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging is voor het gemaakte onderscheid en het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling. Daarvan is hier geen sprake. Zoals hiervoor is overwogen biedt de Gezinsherenigingsrichtlijn lidstaten de mogelijkheid om de gezinshereniging van minderjarige kinderen in polygame situaties te beperken en heeft verweerder van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, omdat naar in Nederland heersende maatschappelijke opvattingen polygamie in strijd is met de openbare orde, hetgeen niet in geschil is. Nu het onderscheid een wettelijke grondslag heeft, is het onderscheid dat verweerder maakt tussen kinderen geboren in een polygame situatie en kinderen die uit relaties anders dan polygamie zijn geboren objectief en gerechtvaardigd. De stelling van eisers dat dit onderscheid in strijd is met het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind brengt de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet tot een ander oordeel. Bovendien is deze stelling onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, voorzitter en mr. E.P.W. van de Ven en mr. M.E. Fortuin, rechters, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2019.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel