ECLI:NL:RBDHA:2019:5044
Rechtbank Den Haag
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak inzake de terugname van een Syrische asielzoeker door Griekenland
In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 maart 2019, wordt de aanvraag van een Syrische man tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd behandeld. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Griekenland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiser op 5 oktober 2018, na een besluit van de IND op 4 oktober 2018. Tijdens de zitting op 15 januari 2019 werd de zaak behandeld, waarbij de eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. F.K. Williams, en de verweerder door mr. S.Q. Sandifort.
De rechtbank overweegt dat de IND onvoldoende heeft gemotiveerd dat de eiser terug kan naar Griekenland. De eiser voerde aan dat de overdracht aan Griekenland niet meer mogelijk is vanwege de structurele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in dat land. De rechtbank stelt vast dat de IND de overdracht aan Griekenland heeft gebaseerd op de Dublinverordening, maar dat er twijfels zijn over de waarborgen die de Griekse autoriteiten hebben gegeven. De rechtbank concludeert dat de IND niet voldoende heeft aangetoond dat de asielprocedure in Griekenland voldoet aan de EU-normen en dat de situatie van de eiser niet in overeenstemming is met de vereisten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank besluit het onderzoek te heropenen en de IND de gelegenheid te geven om het gebrek in de besluitvorming te herstellen. De rechtbank stelt een termijn van zes weken in voor de IND om dit te doen, en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak, maar hoger beroep kan worden ingesteld tegen de einduitspraak.