ECLI:NL:RBDHA:2019:5130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
NL19.6056
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid Italië voor asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 3 mei 2019, is de zaak behandeld van een Nigeriaanse eiser die beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 12 november 2018 een aanvraag tot verlenging van zijn verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Dit besluit was gebaseerd op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat de autoriteiten van een andere EU-lidstaat, in dit geval Italië, in staat zijn om de rechten van asielzoekers te waarborgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten op 30 november 2018 hadden ingestemd met de terugname van de eiser, en dat er geen overtuigende argumenten waren dat Italië niet langer aan zijn verplichtingen zou voldoen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet kon worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar persoon, zoals gedefinieerd in het Tarakhel-arrest. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van de eiser niet in behandeling genomen hoefde te worden, en dat er geen noodzaak was voor nader onderzoek voordat de eiser aan Italië kon worden overgedragen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat tegen deze uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.6056
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L.M.F. Verhaegh).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 maart 2019 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.6057, plaatsgevonden op 18 april 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.J. de Mujia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Nigeriaanse nationaliteit. Op 12 november 2018 heeft hij een aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Uit onderzoek in Eurodac blijkt dat eiser op 8 augustus 2017 een verzoek om internationale bescherming heeft gedaan in Italië. De Italiaanse autoriteiten is op 22 november 2018 verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [1] Op 30 november 2018 hebben de Italiaanse autoriteiten hiermee ingestemd. Volgens verweerder is niet gebleken dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang- en medische voorzieningen. Tot slot merkt verweerder op dat niet is gebleken dat eiser als een kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Voorts is ter zitting vastgesteld dat eiser niet kan worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar persoon in de zin van het Tarakhel-arrest. [2]
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Het uitgangspunt is dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure, de opvang- en medische voorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiser een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest [3] dan wel artikel 3 van het EVRM [4] .
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ten opzichte van Italië nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarvoor is van belang dat de Afdeling [5] bij uitspraak van 19 december 2018 [6] , met inachtneming van een aantal recente rapporten en andere bronnen, heeft geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verder is in die uitspraak geoordeeld dat het Salvini wetsdecreet niet tot gevolg heeft dat Dublinclaimanten, zoals eiser, geen opvang meer krijgen. Daarbij is overwogen dat op dit moment geen sprake is van een zodanige structurele verslechtering van de opvangomstandigheden in Italië dat Dublinclaimanten een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM. Bij uitspraak van 8 februari 2019 [7] heeft de Afdeling dit nogmaals bevestigd. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 28 maart 2019 [8] overwogen dat, voor zover er informatie over de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Italië is ingebracht die niet uitdrukkelijk is meegewogen door de Afdeling in haar recente uitspraken, daaruit niet blijkt van dermate aan het systeem gerelateerde tekortkomingen dat op grond daarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser tot een andersluidend oordeel te komen dan het oordeel van de Afdeling en de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, in voornoemde uitspraken. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 april 2019 [9] geoordeeld dat het monitoringsrapport van de Danish- en Swiss Refugee Council van 12 december 2018, “Mutual trust is still not enough”, waar eiser naar heeft verwezen, niet ertoe kan leiden dat verweerder niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan ten aanzien van Italië. Voorts heeft eiser ter zitting verwezen naar de update van het AIDA-rapport van april 2019 [10] . Het rapport vermeldt ten aanzien van Dublinclaimanten dat zij alleen in de eerstelijns-opvangcentra en op de CAS-locaties worden opgevangen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de informatie die gebruikt is in het rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië dan de informatie waarop de Afdeling zich bij de hiervoor genoemde uitspraken heeft gebaseerd. Niet is gebleken dat eiser niet kan terugvallen op de eerstelijns-opvangcentra of op de CAS-locaties.
Nader onderzoek voor overdracht
8. Op 8 januari 2019 hebben de Italiaanse autoriteiten de zogenaamde
circular letteraan de lidstaten verzonden. In deze brief hebben zij algemene garanties gegeven dat (kwetsbare) Dublinclaimanten adequate opvang zullen krijgen en dat bescherming van de fundamentele rechten zal worden gewaarborgd.
9. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen nader onderzoek hoeft te verrichten alvorens eiser kan worden overgedragen aan de Italiaanse autoriteiten. Immers heeft Italië met het claimakkoord van 30 november 2018 garanties gegeven om de asielaanvraag, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling te nemen. Bij voorkomende problemen kan eiser zich wenden tot de Italiaanse (hogere) autoriteiten om hierover te klagen en is niet gebleken dat zij eiser niet kunnen of willen helpen.
Conclusie
10. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, komt de rechtbank tot de eindconclusie dat de beroepsgronden niet slagen en dat verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU), nr. 604/2013.
2.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:1104JUD002921712.
3.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
5.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.