ECLI:NL:RBDHA:2019:5242

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
nl19.8672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht onder Dublinverordening; beoordeling van motivering en risico op schending van mensenrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen op grond van de Dublinverordening. Eiser, die de Nigeriaanse nationaliteit bezit, heeft aangevoerd dat er onvoldoende is gemotiveerd dat er geen belemmeringen zijn voor zijn overdracht aan de Italiaanse autoriteiten. De rechtbank heeft op 9 mei 2019 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde werd vertegenwoordigd. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Italië zich houdt aan zijn internationale verplichtingen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is, omdat eiser zijn stellingen niet heeft onderbouwd en er geen motiveringsgebrek in het bestreden besluit is aangetoond. De uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, in aanwezigheid van griffier mr. J. Loonstra-Hoekstra, en is openbaar gemaakt op 14 mei 2019. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8672
v-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] ,

ook bekend als
[naam 2] ,
eiser
(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 april 2019 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak met kenmerk NL19. 8673, plaatsgevonden op 9 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is opgetreden H. Abdoulla.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] dan wel op [geboortedatum 2] en bezit de Nigeriaanse nationaliteit.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Italië op grond van de Dublinverordening [1] verantwoordelijk is voor de behandeling ervan. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen belemmeringen zijn voor eisers feitelijke overdracht aan de autoriteiten van Italië. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet. Verweerder heeft in het bestreden besluit een reactie gegeven op eisers zienswijze waarin eiser zich beroept op een aantal arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019. Verweerder heeft vervolgens uitgelegd waarom het beroep hierop niet kan slagen.
In beroep heeft eiser nagelaten om toe te lichten waarom deze arresten wel op zijn situatie van toepassing zijn en waarom in zijn geval sprake zou zijn van schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit is derhalve geen sprake. Wat eiser in dat kader heeft aangevoerd ten aanzien van de toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, behoeft dan ook geen bespreking.
4. De rechtbank overweegt vervolgens dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in beginsel er vanuit mag gaan dat de autoriteiten van Italië zich houden aan hun internationale verplichtingen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Italië een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM [2] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser daar in niet is geslaagd omdat eiser zijn stellingen niet nader heeft onderbouwd. Ter zitting heeft verweerder nog terecht gewezen op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] waaruit volgt dat ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
5. Eiser heeft zich ter zitting wederom beroepen op een recent arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019 [4] , waarin werd geoordeeld dat artikel 4 van het Handvest niet in de weg staat aan overdracht van personen die om internationale bescherming vragen, tenzij de rechterlijke instantie waarbij een beroep tegen het overdrachtsbesluit wordt ingesteld, op basis van objectieve betrouwbare nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens en afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht gewaarborgde grondrechten, vaststelt dat het risico daadwerkelijk bestaat aangezien hij in geval van overdracht, buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om, in een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie kan terechtkomen.
6. De enkele verwijzing van eiser naar dit arrest slaagt niet. Eiser heeft immers niet onderbouwd dat ten aanzien van hem het risico bestaat dat hij in een situatie van zeer vergaande materiële deprivatie kan terechtkomen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra-Hoekstra, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Zie 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131, en 29 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:277
4.Jawo tegen Duitsland, C-163/17, ECLI:EU:C:2019:218