ECLI:NL:RBDHA:2019:7114
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door pleegkinderen uit Eritrea
Op 8 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen twee Eritrese eisers en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die stelden pleegkinderen te zijn van een referente, hadden op 31 januari 2019 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van 10 januari 2019, waarin hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eisers niet in staat waren hun identiteit en die van hun biologische ouders aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de eisers geen substantiële indicatieve documenten hadden overgelegd die hun identiteit konden bevestigen, en dat de gestelde familierechtelijke relatie met de referente niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar de Vreemdelingenwet 2000 en de relevante richtlijnen voor het beoordelen van nareiszaken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de eisers hun identiteit niet aannemelijk hadden gemaakt, en dat de afwijzing van de mvv op het rapport van Bureau Documenten was gebaseerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van dit rapport, dat stelde dat de overgelegde documenten van de biologische ouders van de eisers waarschijnlijk vals waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen proceskostenveroordeling nodig was, en dat het beroep ongegrond werd verklaard.