ECLI:NL:RBDHA:2019:8390

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.14242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aanvroeg, had een document overgelegd, de 'Zeitlich befristeter Passierschein', waarmee hij van het treinstation in Bazel naar het aanmeldcentrum kon reizen. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming had ingediend. Hierdoor was Zwitserland niet verantwoordelijk voor de behandeling van zijn asielaanvraag, ondanks de bewering van eiser dat de terugnametermijn was verstreken.

De rechtbank stelde vast dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, het bestreden besluit had gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval had Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Italië, dat was aanvaard. Eiser voerde aan dat Zwitserland verantwoordelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat het overgelegde document niet voldeed aan de vereisten voor een asielaanvraag.

Daarnaast voerde eiser aan dat de omstandigheden in Italië verslechterd waren sinds het Salvini-decreet, en dat hij daar geen recht op opvang had. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich terecht op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kon beroepen, en dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet zou nakomen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.14242

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. S.S. Ilahi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Çöplü).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juni 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.14243, plaatsgevonden op 6 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder baseert het bestreden besluit op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat niet Italië, maar Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Hoewel hij daar geen aanvraagformulier heeft ondertekend, heeft hij wel te kennen gegeven daar asiel te willen aanvragen. Eiser overlegt een formulier waaruit dit volgens hem blijkt. Omdat de Zwitserse autoriteiten geen terugnameverzoek bij de Italiaanse hebben ingediend, is Zwitserland vanwege het verstrijken van de terugnametermijn verantwoordelijk geworden, aldus eiser.
2.1
Op grond van artikel 20, tweede lid, wordt een verzoek om internationale bescherming geacht te zijn ingediend vanaf het tijdstip waarop de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat een door de verzoeker ingediend formulier of een door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal hebben ontvangen. Bij een niet-schriftelijk verzoek dient de termijn tussen de intentieverklaring en het opstellen van een proces-verbaal zo kort mogelijk te zijn.
2.2
Het door eiser overgelegde document
Zeitlich befristeter Passierscheinis een formulier waarmee eiser rechtmatig van het treinstation in Bazel naar het aanmeldcentrum (
Empfangsstelle) kon reizen. Het formulier is afkomstig van de douane (
Grenzwachtposten Basel Bahn). Het overgelegde stuk is geen formulier zoals bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Dublinverordening, omdat het duidelijk niet tot doel heeft om asiel aan te vragen. Hoewel eiser mogelijk mondeling een wens om asiel aan te vragen kenbaar heeft gemaakt aan de douanebeambte, komt voor zijn rekening en risico dat dit niet is neergelegd in een proces-verbaal. De douane heeft eiser verwezen naar het aanmeldcentrum en dat ligt ook voor de hand. Daar kunnen de bevoegde autoriteiten vingerafdrukken afnemen, eiser mogelijk een gehoor aanbieden en een proces-verbaal opmaken van het (eventuele) mondelinge asielverzoek, of hem in staat stellen om een asielaanvraag in te dienen met een daartoe bestemd formulier. Los daarvan is met de doelstelling van de Dublinverordening niet verenigbaar dat eiser zich aan de werkingssfeer daarvan zou kunnen onttrekken door naar een andere lidstaat te reizen, zich te melden bij de douane en meteen weer te vertrekken. Dat zou namelijk betekenen dat eiser zelf kan bepalen welk land zijn aanvraag in behandeling neemt.
2.3
Eiser maakt met het overgelegde document niet aannemelijk dat hij in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Daarom is Zwitserland niet vanwege het verstrijken van de terugnametermijn verantwoordelijk geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
3. Verder voert eiser aan dat de omstandigheden in Italië hard achteruit zijn gegaan sinds het zogenaamde Salvini-decreet. Eiser stelt dat hij na overdracht geen recht heeft op opvang en dat hij daar al twee keer eerder op straat is gezet. Van het leven op straat overlegt hij twee foto’s. Eiser verwijst ook naar het arrest C.K. van het Hof van Justitie. [1] Verweerder kan zich daarom ten opzichte van Italië niet beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, aldus eiser.
3.1
De rechtbank overweegt dat verweerder in het algemeen ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
3.2
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 19 december 2018 geoordeeld dat de algemene omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem geen reden zijn om te concluderen dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [2] Ook in meer recente uitspraken – waaronder die van 12 juni 2019 – heeft de Afdeling dit bevestigd. [3] Wat eiser aanvoert, biedt onvoldoende aanleiding voor een ander oordeel. Dat hij tweemaal eerder uit de opvang is gezet, is niet onderbouwd. Op de foto’s die eiser overlegt is (naar gesteld) hijzelf en zijn bagage op straat te zien, maar daaruit is niet af te leiden dat eiser geen recht op opvang zou hebben. Eiser stelt weliswaar verder nog dat de Afdeling in haar uitspraak van 12 juni 2019 enkel lijkt uit te gaan van een rapport afkomstig van AIDA, maar dat volgt de rechtbank niet. De Afdeling bouwt namelijk voort op haar eigen hierboven aangehaalde rechtspraak en concludeert dat het AIDA-rapport van april 2019 daar geen afbreuk aan doet. Hoewel eiser nog een beroep doet op het arrest C.K., is voor de rechtbank onduidelijk waarom dit arrest in de weg zou staan aan overdracht van eiser aan Italië. Uit de beroepsgronden of het procesdossier is niet af te leiden dat eiser medische klachten heeft en dus ook niet dat deze een belemmering voor overdracht zouden vormen. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
4. Verweerder stelt zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel terecht op het standpunt dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië zijn internationale verplichtingen niet zal schenden.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.F. van den Brink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Voetnoten

1.Arrest van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
3.Zie onder meer de uitspraken van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861, 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2513 en 1 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2663.