ECLI:NL:RBDHA:2019:8735
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvragen van Eritrese statushouders niet-ontvankelijk verklaard op basis van interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee Eritrese statushouders en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers hadden asielaanvragen ingediend in Nederland, maar deze werden door de staatssecretaris niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor was dat de autoriteiten van Griekenland hen eerder internationale bescherming hadden verleend, waardoor de eisers een sterkere band met Griekenland zouden hebben dan met Nederland. De rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was, wat betekent dat Nederland ervan uit mag gaan dat Griekenland asielzoekers en statushouders in overeenstemming met het Unierecht behandelt.
Eisers voerden aan dat de situatie voor statushouders in Griekenland verslechterd was en dat zij persoonlijke problemen ondervonden, waaronder bedreigingen. De rechtbank oordeelde echter dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij bij terugkeer naar Griekenland in een situatie zouden komen die in strijd is met hun verdragsrechten. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat de situatie van statushouders in Griekenland niet wezenlijk was verslechterd. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen van eisers terecht niet-ontvankelijk waren verklaard en dat de beroepen ongegrond waren.
De uitspraak benadrukt het belang van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het asielrecht en de verantwoordelijkheden van lidstaten onder het Unierecht. De rechtbank wees erop dat er een hoge drempel is voor het aannemelijk maken van schendingen van het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling, en dat eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun claims te onderbouwen.