ECLI:NL:RBDHA:2019:9447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
9 september 2019
Zaaknummer
C/09/535291 / HA ZA 17-694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een bepaling ten aanzien van exclusieve verkooprechten in een overeenkomst tot overdracht van aandelen; distributie en territoriale reikwijdte; vorderingen gebaseerd op merkrechten, onrechtmatige daad en wanprestatie

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, ging het om een geschil tussen verschillende vennootschappen over de uitleg van een bepaling in een overeenkomst tot overdracht van aandelen. De eiser, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Schaick, vorderde onder andere dat de rechtbank zou vaststellen dat de opzegging van exclusieve verkooprechten door de gedaagde, Koas Foods B.V., onterecht was. De rechtbank oordeelde dat de exclusieve verkooprechten, zoals vastgelegd in artikel 6a van de overeenkomst, niet als eigendomsrechten aan Koas waren overgedragen, maar dat deze rechten een distributieovereenkomst vormden. Dit betekende dat de gedaagde niet het recht had om de producten onder de merknaam OHR Pure Farm Ghee te verkopen zonder toestemming van de eiser.

De rechtbank stelde vast dat Koas inbreuk had gemaakt op het Beneluxwoordmerk OHR PURE FARM GHEE door producten met de naam 'OHR Farm Ghee' op de markt te brengen zonder toestemming. De rechtbank beval Koas om deze inbreuk te staken en gestaakt te houden, en om een aantal andere maatregelen te nemen, waaronder het versturen van rectificerende brieven aan afnemers. Daarnaast werd Koas veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de eiser en aan V&R Import/Export B.V. voor de annulering van een bestelling.

De rechtbank oordeelde dat de opzegging van de overeenkomst door de eiser rechtsgeldig was en dat Koas geen aanspraak kon maken op verdere nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst. De proceskosten werden volledig aan Koas opgelegd, aangezien zij grotendeels in het ongelijk was gesteld. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke afspraken in distributieovereenkomsten en de bescherming van intellectuele eigendomsrechten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/535291 / HA ZA 17-694
Vonnis van 31 juli 2019
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] ,

te [plaats] , gemeente [Gemeente] ,
2.
[B.V. I],
te [plaats] , gemeente [Gemeente] ,
3.
RAVIANGELO HOLDING B.V.,
te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
4.
V&R IMPORT/EXPORT B.V.,
te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
eiser/eiseressen in conventie,
verweerder/verweersters in reconventie,
advocaat mr. A.C. van Schaick te Tilburg,
tegen
KOAS FOODS B.V.,
te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B.D. Bos te Rotterdam.
Eiser/eiseressen in conventie, verweerder/verweersters in reconventie, zullen hierna gezamenlijk [eisende partij sub 1 c.s.] worden genoemd en afzonderlijk [eisende partij sub 1] , [B.V. I] , Raviangelo en V&R. Gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, zal hierna worden aangeduid als Koas.
Voor [eisende partij sub 1 c.s.] is de zaak inhoudelijk behandeld door mr. Van Schaick voornoemd. Voor Koas is de zaak inhoudelijk behandeld door mr. Bos voornoemd en mr. D.C. van Genderen, advocaat te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 juni 2017, met producties 1 tot en met 21;
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 19;
  • het tussenvonnis van 22 november 2017 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
  • de ambtshalve beschikking van 18 april 2018 waarin de comparitie van partijen op 28 juni 2018 is bepaald;
  • de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging/vermeerdering van eis in conventie, met producties 22 tot en met 34;
  • de antwoordakte wijzigen eis tevens akte uitlaten producties, met producties 20 tot en met 25;
  • het aanvullend kostenoverzicht van [eisende partij sub 1 c.s.] ;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 28 juni 2018;
  • het B-formulier van 10 juli 2018 waarin de rechtbank door partijen is verzocht over te gaan tot het wijzen van vonnis.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij sub 1] is in de jaren ‘90 gestart met de exploitatie van een eenmanszaak die
levensmiddelen uit vooral Zuid-Amerika en Azië importeerde voor distributie in Nederland en andere landen van de Europese Unie.
2.2.
Op 30 mei 2005 heeft [eisende partij sub 1] zijn Nederlandse activiteiten ondergebracht in een
groep van vennootschappen. In dat kader heeft hij Raviangelo, [B.V. I] en de Overzeese Handelsonderneming Radjesh B.V. (hierna: Radjesh) opgericht. De structuur was toen aldus dat [eisende partij sub 1] bestuurder en enig aandeelhouder van Raviangelo was, Raviangelo bestuurster en enig aandeelhoudster van [B.V. I] en deze laatste bestuurster en enig aandeelhoudster van Radjesh.
2.3.
Raviangelo is houdster van het Beneluxwoordmerk OHR PURE FARM GHEE met inschrijvingsnummer 0876670, op 26 januari 2010 gedeponeerd en op 10 mei 2010 ingeschreven voor waren en diensten in – onder meer – klasse 29 (melk en melkproducten; eetbare oliën en vetten). Raviangelo is voorts houdster van het Beneluxwoordmerk RENS [1] POMTAYER, het Beneluxwoordmerk SANTI GRON en het volgende Beneluxbeeldmerk:
(hierna: het Rens Pong Taja-beeldmerk)
2.4.
[eisende partij sub 1] is houder van het Beneluxwoordmerk VILLAGEOISE en van het volgende Beneluxbeeldmerk (hierna: het OHR-beeldmerk):
2.5.
Vanaf 30 mei 2005 zagen de activiteiten van [eisende partij sub 1] , [B.V. I] , Raviangelo en Radjesh er – voor zover in deze zaak relevant – als volgt uit:
- Radjesh distribueerde
ghee(een vorm van geklaarde boter), die zij inkocht bij Koninklijke VIV Buisman B.V. (hierna: Buisman), die dit product produceerde, in blikken verpakte en met toestemming van Raviangelo voorzag van het merk OHR PURE FARM GHEE en het OHR-beeldmerk;
- Radjesh distribueerde
pomtayer(wortelknol), die door Raviangelo in Suriname was ingekocht, aldaar was verpakt en met toestemming van Raviangelo was voorzien van de merken RENS POMTAYER en het Rens Pong Taja-beeldmerk;
- Radjesh distribueerde voorts cassave en kokosmelk, die door Raviangelo uit India respectievelijk Thailand werd geïmporteerd en aldaar lokaal werd verpakt en met toestemming van Raviangelo van het merk SANTI GRON werd voorzien;
- Radjesh distribueerde palmolie, die zij vanuit Ghana importeerde en die met toestemming van [eisende partij sub 1] van het merk VILLAGEOISE werd voorzien.
2.6.
Koas heeft een groothandel in tropische producten. Koas koopt deze producten in het buitenland in, importeert deze en verkoopt ze in ieder geval aan de Nederlandse detailhandel. Directeur van Koas is [A] (hierna: [A] ).
2.7.
Vanaf augustus 2012 heeft Koas de sub 2.5 bedoelde blikken
ghee, die zij voorheen van Radjesh betrok, rechtstreeks van Buisman betrokken. De sub 2.5 bedoelde palmolie, die zij eveneens voorheen van Radjesh betrok, importeerde Koas vanaf augustus 2012 ook zelf. Koas verkocht deze producten in Nederland en in andere Europese landen.
2.8.
Op 22 augustus 2012 heeft [B.V. I] haar aandelen in Radjesh verkocht aan Koas. Deze koopovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) is neergelegd in een notariële akte. In de Overeenkomst is onder meer het navolgende bepaald:
“(…)Artikel 2.De totale koopprijs van de aandelen bestaat uit twee componenten, te weten:a. een bedrag in contanten groot vijfhonderdduizend euro (…); enb. een bedrag gelijk aan de som van het totaalbedrag van de per 31 december 2012 uitstaande vorderingen (…).
(…)
Artikel 4.
(…) koper is ermee bekend dat de vennootschap een schuld heeft aan een leverancier van de vennootschap, (…), thans groot eenhonderdduizend euro (…); koper is ermee bekend dat de schuld per 31 december 2012 in de koop is begrepen en mee overgaat;
(…)
Artikel 6.
De koopprijs voor de aandelen is mede gebaseerd op het zichtbaar eigen vermogen van de vennootschap, zoals dat blijkt uit de jaarrekening van de vennootschap over het op 31 december 2012 verstreken boekjaar (…).(…)Bij het bepalen van de koopprijs is uitgegaan van een voorraad per 31 december 2012 met een inkoopwaarde van EUR 250.000,00 welke tot het vermogen van de vennootschap behoort en op die wijze in de koop is begrepen.(…)
Artikel 6a.
Verkoper en koper zijn overeengekomen dat koper de exclusieve verkooprechten heeft terzake van de volgende merkproducten:
OHR Farmghee, Rens Pomtajer, Santi gron en Villageoisse.
Tevens spreken partijen de intentie uit om dergelijke verkooprechten aan te gaan terzake van nieuwe nog door verkoper te ontwikkelen producten.
(...)
Artikel 11.
Voor zover daarvan in de notariële akte van levering van de aandelen niet uitdrukkelijk is afgeweken, blijven de in de onderhavige overeenkomst opgenomen bepalingen onverminderd van kracht na de datum van levering der aandelen. Verkoper en koper verplichten zich jegens elkaar in de akte van levering van de aandelen afstand te zullen doen van elke eventueel recht om de onderhavige overeenkomst en/of de in de akte van levering vervatte overeenkomst te (doen) ontbinden of te vernietigen.
(…)”
2.9.
Op 9 januari 2013 zijn de aandelen in Radjesh bij notariële akte aan Koas geleverd.
2.10.
Bij overeenkomst van 9 januari 2013 heeft [eisende partij sub 1] een bedrag van € 154.213,-- aan Koas geleend. In de overeenkomst is bepaald dat Koas dit bedrag uiterlijk 1 april 2013 dient terug te betalen. Koas is op 14 juni 2013 tot terugbetaling overgegaan.
2.11.
Op 8 maart 2013 heeft [eisende partij sub 1] aan [A] - onder meer - het volgende gemaild:
“Hierbij wil ik u attenderen op de contractvoorwaarden welke u bent aangegaan bij overname van Overzeese handelsonderneming Radjesh BV te Nootdorp.
U bent ervan op de hoogte dat ik mijn merken niet aan u heb verkocht en in mijn beheer heb, wat inhoud dat het mijn eigendom is en dat is ook zo geregeld bij VILLAGEOISE.
U hebt tot heden twee containers VILLAGEOISE binnengehaald wat inhoud € 2,-- per doos dus in totaal € 9.600,--(…)
wat u aan mij verschuldigd bent.
U moet het bedrag € 9.600,-- binnen 14 dagen overmaken op rekeningnummer (…) Ten name van (…) [eisende partij sub 1] . (…)”
2.12.
Tussen 19 november 2015 en 25 juli 2016 heeft - onder andere - de navolgende e‑mailconversatie plaatsgevonden tussen respectievelijk [X] van Buisman (hierna: [X] ), [B] van Koas (hierna: [B] ) en [eisende partij sub 1] :
- e-mailbericht van 19 november 2015 van [X] aan [B] :
“Ik ben een paar weken geleden gebeld door een zeer verontwaardigde mijnheer [eisende partij sub 1] ,
die ons aangaf, dat het blikontwerp ten onrechte is veranderd en dat we niet meer mogen produceren . Het ontwerp en de naam zouden nog steeds eigendom van mijnheer [eisende partij sub 1] zijn. Hij zou contact met je hierover opnemen.
Zonder duidelijkheid van zijn en jullie kant doen wij even niets; ik hoop dat je dat begrijpt.”
- e-mailbericht van 19 november 2015 van [B] aan [X] :
“Dat is raar.
Vooral omdat de naam FARM Ghee geregistreerd staat als merknaam van Friesland campina (Hij heeft er OHR Farm Ghee van gemaakt, we hebben de naam niet veranderd); Ten tweede het ontwerp (ook van Friesland Campina) verwijst naar OHR (Overzeese Handelsonderneming Radjesh), wat niet meer bestaat? Vandaar dat we de logo weh hebben gehaald.
Nu kan ik de naam en ontwerp weer op mijn beurt registreren om een lullig te doen naar KOAS Foods Farm Ghee.....
Ik wil graag dat je mijn blikken vult!
We zullen zelf contact opnemen met hem.”
- e-mailbericht van 20 november 2015 van [X] aan [B] :
“Ik begrijp dat er vanmorgen contact is geweest tussen mijnheer [A] en mijnheer [eisende partij sub 1] .
Actuele voorraadstand aan blik met opdruk Koas is :
800 gram ca. 20.100 blikken = ca. 20 pallets
We horen graag wat nu de bedoeling is.”
- e-mailbericht van 20 november 2015 van [B] aan [X] :
“Ja contact geweest.
Gaarne 5 plts weer te vullen svp.
Als deze 20 plts op zijn wil dhr [eisende partij sub 1] weer het OHR logo op de blik hebben.”
- e-mailbericht van 20 november 2015 van [X] aan [eisende partij sub 1] :
“Zie hieronder. Klopt het dat er overeenstemming is en kunnen wij zonder problemen
produceren?”
- e-mailbericht van 25 juli 2016 van [eisende partij sub 1] aan [X] :
“U kunt de vijf pallets Ghee voor Koasfood produceren.”
2.13.
Op 28 december 2015 heeft [eisende partij sub 1] V&R opgericht. Raviangelo is enig aandeelhoudster en bestuurster van V&R. V&R legt zich toe op de distributie van door [eisende partij sub 1] , [B.V. I] en Raviangelo geïmporteerde producten.
2.14.
Bij factuur van 6 oktober 2016 heeft V&R een levering van cassave bij Koas in rekening gebracht. Op de factuur wordt vermeld dat het in rekening gebrachte bedrag,
€ 52.941,11 (inclusief BTW), uiterlijk 19 oktober 2016 moet worden voldaan. Koas heeft deze factuur niet betaald.
2.15.
Bij factuur van 13 januari 2017 heeft V&R wederom een levering van cassave bij Koas in rekening gebracht. De vervaldatum van deze factuur is 27 januari 2017. Koas heeft het gefactureerde bedrag, € 20.860,-- inclusief BTW, op 22 maart 2017 voldaan. Op dat moment bedroeg de door Koas verschuldigde wettelijke handelsrente € 246,90.
2.16.
Bij brieven van 23 februari 2017 heeft de advocaat van Koas twee Nederlandse afnemers en een Belgische afnemer van Koas – onder meer – als volgt bericht:
“(…)
Hierbij bericht ik u namens cliënte, Koas Foods B.V. (…). Het betreft de producten die worden verkocht onder de merknamen Villageoise, Rens, Santigron en OHR.
Bij overeenkomst d.d. 22 augustus 2012, heeft de merkhouder van deze producten (de heer [eisende partij sub 1] , die onder meer handelt middels zijn vennootschap Raviangelo Holding B.V.) aan cliënte exclusieve verkooprechten verstrekt ten aanzien van producten met genoemde merknamen. Cliënte heeft daarvoor een aanzienlijke som geld betaald.
Cliënte heeft inmiddels een aantal malen geconstateerd dat andere partijen producten op de markt brengen onder de namen ten aanzien waarvan zij de exclusieve verkooprechten heeft. Onder meer de heer [eisende partij sub 1] zelf lijkt dat te doen.
Het blijkt dat u onder genoemde merknamen producten in uw assortiment hebt die zijn verkocht door andere partijen dan cliënte. Daarmee is het exclusieve verkooprecht van cliënte geschonden.(…)”
2.17.
De advocaat van [eisende partij sub 1 c.s.] heeft bij brief van 7 april 2017 de Overeenkomst met betrekking tot het verlenen van exclusieve verkooprechten aan Koas met onmiddellijke ingang opgezegd.
2.18.
In juni 2017 hebben Koas en Radjesh [eisende partij sub 1 c.s.] bij deze rechtbank in kort geding gedagvaard (zaak- en rolnummer: C/09533104 / KG ZA 17-654). De vordering van Koas en Radjesh in die procedure was gelijkluidend aan de onderdelen 1 tot en met 3 van de primaire vordering in reconventie van Koas in de onderhavige zaak. In de conclusie van antwoord die [eisende partij sub 1 c.s.] in deze procedure hebben genomen, hebben zij te kennen gegeven dat zij, in geval zou worden geoordeeld dat de opzegging van de Overeenkomst met betrekking tot de aan Koas verleende exclusieve verkooprechten ongeoorloofd was, deze Overeenkomst in zoverre ontbinden. Bij vonnis van 20 juli 2017 heeft de voorzieningenrechter de vordering van Koas en Radjesh afgewezen.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] vordert - na wijziging en vermeerdering van eis - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1) zal bepalen, voor zover de opzegging van artikel 6a van de overeenkomst van 22 augustus 2012 respectievelijk de ontbinding van de overeenkomst voor zover het artikel 6a betreft niet het beoogde rechtsgevolg heeft gehad, dat [eisende partij sub 1 c.s.] van hun verbintenissen ex artikel 6a van de overeenkomst zijn bevrijd (artikel 6:60 BW [2] );
2) Koas zal bevelen om binnen tien kalenderdagen na betekening van het vonnis, te staken en gestaakt te houden elk gebruik, al dan niet met gebruikmaking van aan Koas gelieerde (rechts)personen, van de OHR- en/of Villageoise- en/of Santi gron-merken van [eisende partij sub 1 c.s.] of van enig met deze OHR- en/of Villageoise- en/of Santi gron-merken overeenstemmend teken, waaronder het importeren, exporteren, te koop aanbieden, verkopen en/of afleveren van de vooromschreven Koas-producten althans enig ander product en/of andere verpakking voorzien van het woordelement OHR en/of Villageoise en/of Santi gron;
3) Koas zal bevelen om binnen tien kalenderdagen na betekening van het vonnis, een duidelijk leesbare brief op briefpapier van Koas te sturen aan alle afnemers aan wie Koas de hiervoor bedoelde inbreukmakende producten heeft aangeboden of geleverd, onder gelijktijdige toezending van kopieën van die brieven aan de raadsman van [eisende partij sub 1 c.s.] , met uitsluitend de volgende tekst en zonder enige maatregel die het effect van deze brief teniet kunnen laten gaan:
"BELANGRIJK
Geachte heer/mevrouw [naam contactpersoon invullen],
De Rechtbank Den Haag heeft onlangs vastgesteld datde Pure Farm Ghee- en/of Villageoise en/of Santi gron-productendie u bij ons hebt besteld (en afgenomen) inbreuk maken op de intellectuele eigendomsrechten van de heer [eisende partij sub 1] respectievelijk diens vennootschappen.
Wij verzoeken u vriendelijk doch dringend desbetreffende door ons geleverde producten zo spoedig mogelijk aan ons te retourneren, zodat wij deze voor u kunnen omruilen voor producten die geen inbreuk maken op deze rechten. Uiteraard zullen wij alle door u in verband met de retournering en omruilactie te maken kosten geheel voor onze rekening nemen.
Met betrekking tot reeds door u bestelde maar nog niet door ons geleverde inbreukmakende producten zullen wij uw betaling retourneren.
Bij voorbaat dank voor uw medewerking.
Hoogachtend,
Koas BV"
4) Koas zal bevelen om binnen twintig werkdagen na betekening van het vonnis, schriftelijk opgave te doen met gedetailleerde en goed leesbare schriftelijke bewijsstukken van al hetgeen Koas bekend is ten aanzien van de door haar als hiervoor bedoelde gemaakte inbreuken, meer in het bijzonder met de volgende informatie:
de op de dag van betekening van het vonnis aanwezige voorraad van de inbreukmakende producten, waaronder in ieder geval de voorraad aanwezig bij Koas zelf, haar nevenvestigingen en gelieerde bedrijven, als ook bij distributiecentra;
het totale aantal op de dag van betekening van het vonnis door Koas in behandeling zijnde orders ter zake van de inbreukmakende producten, alsmede de titel waarop zulks is geschied, zulks gerangschikt per afnemer, onder overlegging van kopieën van de daarop betrekking hebbende correspondentie, orderbevestigingen en/of facturen;
het totale aantal door of namens Koas gefabriceerde, ingekochte, bestelde, in bestelling genomen, verkochte en geleverde en/of op andere commerciële wijze in het verkeer gebrachte inbreukmakende producten, alsmede de titel waarop zulks is geschied; zulks gerangschikt per bedrijf, onder overlegging van kopieën van de daarop betrekking hebbende correspondentie, orderbevestigingen en/of facturen, alsmede opgave van de retour ontvangen inbreukmakende producten;
naam, adres, telefoon- en faxnummer, web- en e-mailadressen van de afnemers van de inbreukmakende producten, niet zijnde particulieren, zulks gerangschikt per bedrijf;
naam, adres, telefoon- en faxnummer, web- en e-mailadressen van de fabrikant(en), distributeur(s), importeur(s), tussenperso(o)n(en), producent(en) en leverancier(s) van de inbreukmakende producten, zulks gerangschikt per bedrijf;
de kostprijs en/of de inkoopprijs, verkoopprijs van de verhandelde inbreukmakende producten en de met de inbreukmakende producten door Koas behaalde omzet en winst, alsmede een duidelijke uiteenzetting over de wijze waarop de winst is berekend, zodanig dat er niet meer dan 5% aan vaste kosten op de bruto-winst in mindering wordt gebracht, zulks vergezeld van duidelijk en gedetailleerd schriftelijk bewijsmateriaal;
5) Koas zal bevelen om binnen 30 werkdagen na betekening van het vonnis, alle in haar bezit of onder haar controle zijnde inbreukmakende producten, met inbegrip van de retour ontvangen inbreukmakende producten, voor eigen rekening te laten vernietigen en deugdelijk bewijs van vernietiging te verstrekken aan de advocaat van [eisende partij sub 1 c.s.] ;
6) Koas zal veroordelen tot betaling aan [eisende partij sub 1 c.s.] van een dwangsom van € 10.000,- ineens voor elke (al dan niet gedeeltelijke) overtreding van een of meer van de onder 2 tot en met 5 opgelegde bevelen en een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, of elke keer, zulks ter keuze van [eisende partij sub 1 c.s.] , dat een overtreding voortduurt;
7) Koas zal veroordelen om aan [eisende partij sub 1 c.s.] de schade te vergoeden die hij heeft geleden als gevolg van de onder 2. bedoelde merkinbreuken, welke schade dient nader te worden opgemaakt bij staat, en te worden vereffend volgens de wet, en te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het verzuim althans vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
8) Koas zal veroordelen om aan [eisende partij sub 1 c.s.] de schade te vergoeden die hij heeft geleden door Koas’ onrechtmatige afbestelling van de bestelling die [eisende partij sub 1 c.s.] in augustus 2016 bij hun Indiase leverancier van Santi Gron cassave had geplaatst, welke schade dient te worden bepaald op € 12.000,- althans op een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, en dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 september 2016 althans vanaf de dag van het verzuim tot de dag der algehele voldoening;
9) Koas zal gebieden om aan [eisende partij sub 1 c.s.] binnen acht dagen na betekening van het vonnis opgave te doen van de ondernemingen die zij heeft geschreven dat zij - Koas - de exclusieve verkooprechten heeft ter zake van producten van (onder meer) het merk Rens en om deze ondernemingen te schrijven - met kopie aan [eisende partij sub 1 c.s.] - dat deze mededeling onjuist is geweest en dat Koas buiten Nederland geen exclusieve verkooprechten heeft gehad en dat zij deze thans ook niet meer in Nederland heeft en dat de sommatie om de verkoop van de - van [eisende partij sub 1 c.s.] betrokken - producten van (onder meer) het merk Rens Pomtayer te staken, ongegrond is geweest, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat Koas in gebreke blijft om aan een van deze veroordelingen te voldoen;
10) Koas zal veroordelen om binnen acht dagen na betekening van het vonnis aan een door [eisende partij sub 1] te benoemen registeraccountant inzicht te geven in haar administratie, opdat de dozen palmolie van het merk Villageoise die Koas vanaf 1 januari 2013 heeft geïmporteerd en de daarmee verbonden vergoeding van € 2,- per doos kunnen worden becijferd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat Koas weigert om aan deze veroordeling te voldoen, en met veroordeling van Koas om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te betalen (i) de vergoeding die Koas door de becijfering van deze registeraccountant verschuldigd blijkt aan [eisende partij sub 1] te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 30 dagen na de dag waarop de desbetreffende dozen bij Koas zijn afgeleverd en (ii) de onderzoekskosten van de desbetreffende accountant, voor zover deze uit een factuur van deze accountant blijken;
11) Koas zal veroordelen om aan [eisende partij sub 1] te betalen een bedrag van € 2.735,70, althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 14 juni 2013 tot de dag van algehele betaling;
12) Koas zal veroordelen om aan V&R te betalen een bedrag van € 53.188,01, vermeerderd met wettelijke handelsrente over € 246,90 vanaf 22 maart 2017, en over € 52.941,11 vanaf 20 oktober 2016 tot de dag der algehele voldoening;
13) Koas zal veroordelen om aan [eisende partij sub 1 c.s.] , tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te vergoeden de kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, ter hoogte van twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, althans ter hoogte van een door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
14) Koas zal veroordelen tot vergoeding aan [eisende partij sub 1 c.s.] van de volledige proceskosten bestaande uit de daadwerkelijke kosten ter zake van juridische bijstand gemaakt door [eisende partij sub 1 c.s.] ter zake van de merkinbreuk als bedoeld in het petitum in de dagvaarding onder 1, zulks op grond van artikel 1019h Rv [3] , overeenkomend met 40% van het totaalbedrag als berekend door [eisende partij sub 1 c.s.] waarvan bij nadere akte voorafgaand aan de zitting, een overzicht in het geding zal worden gebracht, en Koas voor het overige te veroordelen in de kosten van deze procedure, al deze kosten vermeerderd met de nakosten à € 131,- (zonder betekening) respectievelijk € 199,- (met betekening) en met de wettelijke rente over de proces- en nakosten als Koas deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis heeft betaald.
3.2.
Koas voert gemotiveerd verweer tegen de vordering.
3.3.
Op hetgeen [eisende partij sub 1 c.s.] aan de diverse onderdelen van hun vordering ten grondslag leggen en het verweer van Koas, wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Koas vordert [4] dat de rechtbank:
Primair:
1) [eisende partij sub 1 c.s.] zal verbieden direct dan wel indirect, wereldwijd, althans (subsidiair) in Europa, althans (meer subsidiair) in Nederland, anders dan via Koas de merkproducten OHR Pure Farm Ghee, Rens Pomtayer, Santi Gron en Villageoise te verkopen, te verhandelen of anderszins op de markt te brengen, een en ander op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per overtreding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
2) [eisende partij sub 1 c.s.] zal verbieden zich mondeling, schriftelijk of op welke wijze dan ook op het standpunt te stellen dat Koas niet gerechtigd is producten te verkopen onder de namen OHR Farm Ghee, Rens Pomtajer, Santi Gron en Villageoise, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
3) [eisende partij sub 1 c.s.] zal gebieden aan de klanten Shaan, Noepa lmpex, Toko Middelland, King Salomon, Exotic City en Master Business (alle aan [eisende partij sub 1 c.s.] welbekend) een schriftelijke rectificatie te doen uitgaan waarin, onder verwijzing naar het door de rechtbank te wijzen vonnis, onvoorwaardelijk en zonder nuancerende of bagatelliserende toevoegingen wordt medegedeeld dat Koas exclusieve verkooprechten heeft aangaande producten die worden verkocht onder de merken OHR Farm Ghee, Rens Pomtajer, Santi Gron en Villageoise, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,-, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen dat vanaf het moment dat twee dagen zijn verstreken na betekening van het vonnis, niet volledig aan het door de rechtbank op te leggen gebod is voldaan;
4) voor recht zal verklaren dat [eisende partij sub 1 c.s.] jegens Koas toerekenbaar tekort is geschoten, althans onrechtmatig heeft gehandeld door wereldwijd, althans (subsidiair) in Europa, althans (meer subsidiair) in Nederland aan andere partijen dan Koas producten te verkopen en leveren onder de merknamen OHR Pure Farm Ghee, Rens Pomtajer, Santi Gron en/of Villageoise;
5) [eisende partij sub 1 c.s.] zal veroordelen tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat;
6) [eisende partij sub 1 c.s.] zal gebieden ex artikel 843a Rv aan Koas afschrift te verstrekken van alle verkoopfacturen terzake leveringen van de merkproducten OHR Pure Farm Ghee, Rens Pomtajer, Santi Gron en Villageoise die na 1 januari 2013 hebben plaatsgevonden vanuit [eisende partij sub 1 c.s.] aan enige andere partij dan Koas;
7) [eisende partij sub 1 c.s.] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten.
Subsidiair:
1) voor recht zal verklaren dat [eisende partij sub 1 c.s.] jegens Koas toerekenbaar tekort is geschoten, althans onrechtmatig heeft gehandeld door in de periode tot 7 april 2017 wereldwijd, althans (subsidiair) in Europa, althans (meer subsidiair) in Nederland aan andere partijen dan Koas producten te verkopen en leveren onder de merknamen OHR Pure Farm Ghee, Rens Pomtajer, Santi Gron en/of Villageoise;
2) voor recht zal verklaren dat [eisende partij sub 1 c.s.] jegens Koas toerekenbaar tekort is geschoten, althans onrechtmatig heeft gehandeld door op 7 april 2017 de distributierelatie op te zeggen zonder inachtname van de, gegeven de omstandigheden van het geval redelijke opzegtermijn van vierentwintig, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen aantal maanden;
3) [eisende partij sub 1 c.s.] zal veroordelen tot betalen van schadevergoeding nader op te maken bij staat;
4) [eisende partij sub 1 c.s.] zal gebieden ex artikel 843a Rv aan Koas afschrift te verstrekken van alle verkoopfacturen terzake leveringen van de merkproducten OHR Pure Farm Ghee, Rens Pomtajer, Santi Gron en Villageoise die na 1 januari 2013 hebben plaatsgevonden vanuit [eisende partij sub 1 c.s.] aan enige andere partij dan Koas;
5) [eisende partij sub 1 c.s.] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten.
3.5.
[eisende partij sub 1 c.s.] voeren gemotiveerd verweer tegen de vordering.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.4. De beoordeling

in conventie en in reconventie
Bevoegdheid rechtbank
4.1.
Nu een aantal onderdelen van de vordering in conventie is gegrond op (beweerdelijke) inbreuk op de Beneluxmerkrechten van [eisende partij sub 1] en Raviangelo, dient de rechtbank eerst (ambtshalve) onder ogen te zien of zij bevoegd is van die onderdelen van de vordering kennis te nemen. Die bevoegdheid kan worden gegrond op artikel 4.6 lid 1 BVIE oud [5] , nu Koas is gevestigd in het arrondissement Den Haag.
Uitleg artikel 6a van de Overeenkomst
4.2.
Een aantal van de geschilpunten tussen partijen komt voort uit verschillen van mening over de uitleg van artikel 6a van de Overeenkomst. De rechtbank ziet daarom aanleiding hierop eerst in te gaan.
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat de tekst van artikel 6a van de Overeenkomst geen houvast biedt als het gaat om hetgeen partijen verdeeld houdt. Tussen partijen staat voorts vast dat zij over de kwesties die hen thans verdeeld houden, in de fase voorafgaand aan het sluiten van de Overeenkomst, nimmer hebben gesproken. Het komt derhalve aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan artikel 6a van de Overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenaamde Haviltex-maatstaf).
4.4.
Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem voorgestane uitleg van artikel 6a van de Overeenkomst de last voldoende te stellen en, indien nodig, daarvan het bewijs te leveren.
Aard van de exclusieve verkooprechten
4.5.
Partijen zitten allereerst niet op één lijn over de vraag wat de aard is van de exclusieve verkooprechten die in artikel 6a van de Overeenkomst hun plaats hebben gekregen. Koas betoogt dat dit vermogensrechten zijn die aan haar in eigendom zijn overgedragen, hetgeen volgens haar – onder meer – betekent dat die rechten niet van haar kunnen worden afgenomen (zoals [eisende partij sub 1 c.s.] hebben gedaan) door artikel 6a van de Overeenkomst op te zeggen of te ontbinden. De onderdelen 1 tot en met 3 van de vordering in reconventie komen uit deze stellingname voort; daarin ligt immers besloten, althans zo begrijpt de rechtbank Koas, dat [eisende partij sub 1 c.s.] de exclusieve verkooprechten die in artikel 6a van de Overeenkomst zijn opgenomen, nog immer moet respecteren. [eisende partij sub 1 c.s.] betogen gemotiveerd dat aan de basis van de exclusieve verkooprechten een distributieovereenkomst ligt. Stelplicht en bewijslast in deze rusten op Koas.
4.6.
Het betoog van Koas veronderstelt dat [B.V. I] vóór het sluiten van de Overeenkomst met Koas aan Radjesh (het bedrijf waarvan Koas de aandelen heeft gekocht) ook exclusieve verkooprechten had toegekend; immers, alleen dan kunnen dergelijke rechten door [eisende partij sub 1 c.s.] worden overgedragen. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben onbetwist gesteld dat Radjesh dergelijke rechten niet had. Nu Koas niet méér concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die het door haar op dit punt gestelde vertrouwen dat zij de exclusieve verkooprechten niet meer zou kunnen verliezen, zou kunnen rechtvaardigen en zij een andere uitleg van artikel 6a van de Overeenkomst niet heeft bepleit, gaat de rechtbank er, met [eisende partij sub 1 c.s.] , van uit dat in artikel 6a van de Overeenkomst een distributieovereenkomst besloten ligt. De in dat artikel beschreven rechtsverhouding heeft ook alle kenmerken van een dergelijke overeenkomst, te weten één waarbij de ene partij, de leverancier, zich verplicht bepaalde producten te leveren aan zijn wederpartij (de distributeur), met op het oog op doorlevering van die producten door de distributeur aan diens afnemers (in een bepaald gebied), zulks voor rekening en risico van distributeur. Een dergelijke uitleg laat zich voorts ook beter (dan de door Koas voorgestane uitleg) rijmen met de omstandigheid dat [eisende partij sub 1] en Raviangelo de rechten op de merken die op de in artikel 6a van de Overeenkomst genoemde producten worden aangebracht, niet aan Koas hebben overgedragen.
4.7.
Artikel 6a van de Overeenkomst moet is derhalve, ten opzichte van de overige bepalingen, een ‘vreemde eend in de bijt’. De Overeenkomst ziet voor het overige immers wél op overdracht van eigendom, te weten die van aandelen in een bedrijf. Steun hiervoor vindt de rechtbank ook in de niet door Koas betwiste stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] dat al overeenstemming bestond over de transactie betreffende de overname van de aandelen in Radjesh vóórdat er over het verstrekken van exclusieve verkooprechten werd gesproken.
Exclusiviteit; territorium
4.8.
Hetgeen partijen voorts verdeeld houdt, is de vraag naar de territoriale reikwijdte van de aan Koas verstrekte exclusieve verkooprechten. [eisende partij sub 1 c.s.] betogen dat deze beperkt zijn tot Nederland. Koas meent wereldwijde (en minst genomen Europese) exclusieve verkooprechten te hebben verworven. Stelplicht en bewijslast in deze rusten op Koas, nu zij zich beroept op de rechtsgevolgen van haar betoog door in reconventie primair te vorderen (met de onderdelen 1 tot en met 6) dat [eisende partij sub 1 c.s.] wordt bevolen die rechten zoals Koas die uitlegt, blijvend te respecteren, dat wordt verklaard voor recht dat [eisende partij sub 1 c.s.] (door zich ook buiten Nederland op de markt te begeven) toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van artikel 6a van de Overeenkomst en dat [eisende partij sub 1 c.s.] worden bevolen de geleden schade te vergoeden en opgave te doen van hun verkoopactiviteiten.
4.9.
De verklaringen en gedragingen waarop Koas in dit verband heeft gewezen, rechtvaardigen niet de uitleg die zij voorstaat. Allereerst betoogt Koas dat Radjesh, het bedrijf waarvan zij de aandelen heeft gekocht, de merkproducten ten aanzien waarvan Koas exclusieve verkooprechten heeft verkregen, ook buiten Nederland distribueerde. Dit moge zo zijn, maar daarmee is nog niet gezegd dat Radjesh daarbij ook handelde op basis van exclusiviteit. Dat dit het geval was, heeft Koas niet gesteld en een en ander volgt ook niet uit de door haar aangehaalde stellingen van [eisende partij sub 1 c.s.] en de door Koas overgelegde stukken. In dit verband verwijst dit rechtbank ook nog naar de verklaring van de notaris die de Overeenkomst heeft opgesteld. In die verklaring is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen: ‘
Ten tijde van de verkoop van de aandelen produceerde u[ [eisende partij sub 1] , toevoeging rechtbank]
onder meer de in dit artikel[artikel 6a van de Overeenkomst, toevoeging rechtbank]
genoemde merkproducten en leverde u deze merkproducten in Nederland al enig tijd aan Koas Foods B.V. Ik heb nooit anders begrepen dan dat het de bedoeling van partijen was dat deze situatie na de levering van de aandelen voortgezet zou worden waarbij u de merkproducten zou produceren en Koas Foods B.V. deze merkproducten bij u zou afnemen en zou doorverkopen.’ Koas heeft voorts betoogd dat hij na overname van de aandelen in Radjesh de merkproducten die hij exclusief mocht distribueren, ook in Europa is gaan verkopen en [eisende partij sub 1 c.s.] hiertegen nimmer hebben geprotesteerd. Dat Koas in Europa handelde op basis van exclusiviteit, is echter gesteld noch gebleken. Ook dit betoog kan haar dus niet baten. Hetzelfde geldt voor haar betoog dat zij vóór het sluiten van de Overeenkomst al op de Europese markt actief was. Dat, zoals Koas ook nog heeft betoogd, zij een substantieel bedrag voor het verkrijgen van de exclusieve verkooprechten heeft betaald (en deze dus, qua territoir, ruim moet worden uitgelegd, zo begrijpt de rechtbank), kan, gelet op hetgeen hiervoor in de artikelen 2 en 6 van de Overeenkomst is bepaald (waarin wordt gesproken over ‘de koopprijs voor de aandelen’), evenmin worden gevolgd. Koas heeft dus niet voldaan aan haar stelplicht. Overigens kan uit de door Koas aangehaalde stellingen van [eisende partij sub 1 c.s.] en de door haar overgelegde stukken naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden afgeleid dat Radjesh vóór de overname van haar aandelen door Koas op de Europese markt actief was in een mate die Koas bepleit.
Gevolgen afnameweigering
4.10.
Tussen partijen staat vast dat Koas onder de vlag van artikel 6a van de Overeenkomst niet verplicht is om de daarin genoemde merkproducten af te nemen. Wel twisten partijen over de vraag of het [eisende partij sub 1 c.s.] vrij staat om, als Koas afname weigert, de producten zelf te verhandelen. [eisende partij sub 1 c.s.] menen dat dit het geval is omdat het tegendeel zou betekenen dat zij door Koas, als het Koas goeddunkt, van de markt kunnen worden geweerd. Koas stelt dat verhandeling van de producten door [eisende partij sub 1 c.s.] in de situatie als beschreven, feitelijk inbreuk op haar exclusieve verkooprechten meebrengt. Op dit punt overweegt de rechtbank als volgt.
4.11.
De rechtbank stelt voorop dat partijen geen regeling hebben opgenomen zoals die gebruikelijk is bij een distributieovereenkomst, namelijk voorwaarden met betrekking tot door de distributeur te plaatsen bestellingen alsmede voor levering van die bestelling door de wederpartij. Een redelijke uitleg van artikel 6a van de Overeenkomst brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat Koas afname van hetgeen wordt aangeboden kan weigeren indien die weigering is gestoeld op redelijke gronden en dat, als redelijke gronden worden ingeroepen, [eisende partij sub 1 c.s.] de producten niet zonder meer zelf mogen gaan verhandelen omdat dan de exclusieve verkooprechten van Koas worden geschonden.
De vorderingen
4.12.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst de onderdelen 2 tot en met 12 van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] aan een beoordeling te onderwerpen, nu de gebeurtenissen waarop deze onderdelen van de vordering zijn gegrond, zijn voorafgegaan aan en (deels) grond hebben gevormd voor de beslissing van [eisende partij sub 1 c.s.] van 7 april 2017 om de Overeenkomst, voor zover daarin exclusieve verkooprechten aan Koas zijn verleend, op te zeggen en, in een later stadium, nog te ontbinden.
De onderdelen 2 tot en met 9 van de vordering in conventie
4.13.
[eisende partij sub 1 c.s.] stellen allereerst dat Koas onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door: (a) inbreuk te maken op de OHR-merken, de Villageoise-merken en de Santi Gron-merken (de onderdelen 2 tot en met 7 van de vordering), (b) buiten medeweten en zonder toestemming van [eisende partij sub 1 c.s.] en bestelling van V&R bij een Indiase leverancier voor Santi Gron-cassave te annuleren (onderdeel 8 van de vordering) en (c) afnemers in Nederland en België bij brieven van 23 februari 2017 te berichten dat Koas aldaar exclusief gerechtigd is om producten onder het merk Rens te verkopen (onderdeel 9 van de vordering).
Merkinbreuk?
4.14.
Met de gestelde merkinbreuk op de OHR-merken, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] , zo begrijpt de rechtbank, het oog op (alleen) het Beneluxwoordmerk OHR PURE FARM GHEE. Houder van dit merk is Raviangelo. Alleen Raviangelo kan dus vorderingen dienaangaande aan de orde instellen. De rechtbank zal echter, ten behoeve van de leesbaarheid, hierna blijven spreken van [eisende partij sub 1 c.s.] . [eisende partij sub 1 c.s.] gronden de gestelde merkinbreuk op het bepaalde in artikel 2.20 lid 2 sub b BVIE oud.
4.15.
In artikel 2.20 lid 2 sub b BVIE [6] is bepaald dat de merkhouder iedere derde die niet zijn toestemming hiertoe heeft verkregen, kan verhinderen gebruik te maken van een teken wanneer dit teken gelijk is aan of overeenstemt met het merk en in het economisch verkeer gebruikt wordt met betrekking tot gelijke of overeenstemmende waren of diensten, indien daardoor bij het publiek verwarring bestaat, ook wanneer die verwarring het gevolg is van associatie met het oudere merk.
4.16.
Volgens [eisende partij sub 1 c.s.] is sprake van merkinbreuk als bedoeld in genoemd artikel omdat Koas in 2015, onder haar eigen handelsnaam (Koas Foods) en met gebruikmaking van haar eigen logo (twee wuivende palmbomen), geklaarde boter in blik op de markt is gaan brengen, op de wikkels waarvan (voor zover thans van belang) het volgende vermeld stond:
‘TASTE THE DELICIOUS FLAVOUR OHR FARM GHEE GIVES TO: KAPSA, RICE, FOUL MEDAMES, SWEETS PASTRIES, AND ALL YOUR FAVOURITE DISHES’. Koas had geen toestemming voor het gebruik van het teken ‘OHR Farm Ghee’, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] , er is sprake van gebruik voor dezelfde waren als waarvoor het woordmerk OHR PURE FARM GHEE is ingeschreven (melkproducten) en het teken ‘OHR Farm Ghee’ vertoont een verwarringwekkende gelijkenis met het woordmerk. In verband met dit laatste hebben [eisende partij sub 1 c.s.] er op gewezen dat het woord OHR, het meest onderscheidend kenmerk van het merk, zowel in het merk als in het teken voorop staat, drie van de vier woorden uit het merk in het teken zijn overgenomen en het verschil alleen zit in het niet overnemen van een beschrijvend onderdeel van het merk (‘PURE’). Van belang is voorts, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] , dat het uiterlijk van de verpakking van de blikken geklaarde boter voor het overige nauwelijks van de OHR PURE FARM GHEE-verpakking van [eisende partij sub 1 c.s.] te onderscheiden is en bepaalde teksten van de OHR PURE FARM GHEE-verpakking letterlijk zijn overgenomen.
4.17.
Koas heeft betwist dat zij het volgens haar meest onderscheidende onderdeel van het woordmerk, de afkorting OHR, heeft gebruikt. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben echter afbeeldingen van de blikken waarop zij hun stellingen baseren in het geding gebracht (productie 10). Op de wikkels van de blikken staat de tekst die in rechtsoverweging 4.16 is opgenomen. Koas heeft de stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] dat dit blikken zijn die Koas op de markt heeft gebracht, niet bestreden. De rechtbank gaat dan ook aan deze betwisting van Koas voorbij.
4.18.
Koas heeft voorts, onder verwijzing naar de hiervoor onder 2.12 weergegeven
e-mailcorrespondentie, betoogd dat zij de door [eisende partij sub 1 c.s.] aangevallen blikken geklaarde boter met toestemming van [eisende partij sub 1 c.s.] op de markt heeft gebracht. Ook hierin volgt de rechtbank Koas niet. Uit genoemde e-mailcorrespondentie kan weliswaar worden afgeleid dat [eisende partij sub 1] (eenmalig, zo begrijpt de rechtbank) heeft ingestemd met de productie door Buisman, in opdracht van Koas, van een aantal pallets met blikken geklaarde boter, echter [eisende partij sub 1 c.s.] hebben gesteld dat zij in de periode hierna wederom blikken met een wikkel als onder rechtsoverweging 4.16 weergegeven, hebben aangetroffen in supermarkten en het zijn déze blikken (afgebeeld in de door [eisende partij sub 1 c.s.] overgelegde productie 10), zo begrijpt de rechtbank, waarop [eisende partij sub 1 c.s.] hun pijlen richten. Dat dergelijke blikken in supermarkten te koop werden aangeboden en deze in opdracht van Koas waren geproduceerd, heeft Koas niet weersproken.
4.19.
Gelet op het voorgaande is sprake van een overeenstemmend merk dat zonder toestemming gebruikt wordt voor dezelfde waren. Dat daardoor bij het relevante publiek gevaar voor verwarring ontstaat heeft Koas niet weersproken. Geconcludeerd moet dus worden dat sprake is (geweest) van inbreuk op het Beneluxwoordmerk OHR PURE FARM GHEE als bedoeld in artikel 2.20 lid 2 sub b BVIE door gebruik van het teken ‘OHR Farm Ghee’.
4.20.
[eisende partij sub 1 c.s.] hebben hun (overigens eerst in de conclusie van antwoord in reconventie ingenomen) stelling dat Koas ook inbreuk (heeft) (ge)maakt op de Villageoise-merken (de rechtbank begrijpt: het Beneluxwoordmerk VILLAGEOISE) en de Santi Gron-merken (de rechtbank begrijpt: het Beneluxwoordmerk SANTI GRON), tegenover de gemotiveerde betwisting door Koas, van onvoldoende toelichting voorzien. De onderdelen van hun vordering die hierop betrekking hebben, zal de rechtbank daarom afwijzen.
4.21.
Nu inbreuk op het Beneluxwoordmerk OHR PURE FARM GHEE is vastgesteld, komt het onderdeel van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] dat er toe strekt daaraan een einde te maken, voor toewijzing in aanmerking. Dat, zoals Koas heeft gesteld, de merkinbreuk haar niet kan worden toegerekend, volgt de rechtbank niet. Voor zover Koas in dit verband heeft verwezen naar de aan haar toegekende exclusieve verkooprechten, baat dit haar niet, nu die rechten haar geen vrijbrief geven om merkinbreuk te maken. Het inbreukverbod zoals [eisende partij sub 1 c.s.] dit hebben geformuleerd, strekt zich uit tot de gehele wereld en, behalve tot Koas, ook tot aan haar gelieerde (rechts)personen. Het gaat in deze zaak echter om inbreuk op een Beneluxwoordmerk, reden waarom het inbreukverbod voor de Benelux zal worden toegewezen. Naast Koas zijn in deze procedure geen andere gedaagde partijen betrokken, zodat het verbod zich alleen tot Koas zal richten. De rechtbank zal het verbod, om executiegeschillen te voorkomen, verder in zoverre specificeren dat Koas wordt bevolen om iedere inbreuk op het Beneluxwoordmerk OHR PURE FARM GHEE te staken en gestaakt te houden, in het bijzonder door importeren, exporteren, te koop aanbieden, verkopen en afleveren van blikken geklaarde boter met wikkels waarop ‘OHR Farm Ghee’ staat vermeld. Het inbreukverbod zal, zoals gevorderd, met een dwangsom worden versterkt, zij het dat deze, mede gezien het verweer van Koas dienaangaande, wordt gematigd en gemaximeerd zoals in het dictum verwoord. Aan het verbod zal, zoals gevorderd, een termijn van tien dagen na betekening van dit vonnis worden verbonden, nu van Koas mag worden verwacht dat zij binnen die termijn staking van de merkinbreuk kan bewerkstelligen.
4.22.
Gelet op de vastgestelde inbreuk, hebben [eisende partij sub 1 c.s.] ook recht op en belang bij toewijzing van de onderdelen 3, 4, 5 en 7 van hun vordering.
4.23.
De brief aan afnemers waarop onderdeel 3 van de vordering betrekking heeft, zal in zoverre op een andere wijze worden geformuleerd zodat daarin expliciet tot uitdrukking wordt gebracht dat het gaat om een merkrecht van Raviangelo en om blikken geklaarde boter op de wikkel waarvan de tekst is aangebracht als weergegeven onder rechtsoverweging 4.16. Aan het bevel zal de gevorderde termijn voor voldoening van tien dagen worden verbonden, nu de rechtbank er van uit gaat dat Koas binnen die termijn zal kunnen inventariseren aan welke afnemers hij bedoelde producten heeft verkocht en geleverd en bedoelde brieven zal kunnen versturen.
4.24.
Het met onderdeel 4 gevorderde zal in zoverre worden gespecificeerd dat Koas zal worden bevolen opgave te doen aan de raadsman van [eisende partij sub 1 c.s.] Het gevorderde bevel om opgave te doen van de wijze van winstberekening is niet toewijsbaar voor wat betreft het onderdeel ‘zodanig dat er niet meer dan 5% aan vaste kosten op de brutowinst in mindering wordt gebracht’, nu het niet [eisende partij sub 1 c.s.] is om op deze wijze sturing aan te brengen in de opgave. De gevorderde termijn van twintig werkdagen komt de rechtbank voorts als een redelijke termijn voor voldoening voor.
4.25.
Onderdeel 5 van de vordering (vernietiging van de inbreukmakende producten) zal worden toegewezen als gevorderd nu daartegen geen verweer is gevoerd en het gevorderde de rechtbank redelijk voorkomt.
4.26.
De met onderdeel 7 van de vordering mede gevorderde wettelijke rente komt niet voor afzonderlijke toewijzing in aanmerking, nu wettelijke rente een vorm van
(vertragings-)schade is die in een schadestaatprocedure kan worden ingediend. Voor het overige zal onderdeel 7 van de vordering worden toegewezen als gevorderd. Met het verweer van Koas (ten aanzien van onderdeel 7 van de vordering) dat nergens uit blijkt dat [eisende partij sub 1 c.s.] als gevolg van de merkinbreuk schade heeft geleden en zij dit op geen enkele wijze hebben onderbouwd, miskent Koas dat voor verwijzing naar de schadestaatprocedure zoals gevorderd voldoende is dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is.
4.27.
De bevelen tot het versturen van brieven aan afnemers, tot opgave en tot vernietiging van inbreukmakende producten zullen worden versterkt met een dwangsom (zoals in onderdeel 6 gevorderd), zij het dat deze zullen worden beperkt en gemaximeerd zoals in het dictum verwoord.
4.28.
De onderdelen van de vordering van [eisende partij sub 1 c.s.] die worden toegewezen, zal de rechtbank, waar nodig, toespitsen op Raviangelo.
Annuleren bestelling Santi Gron-cassave
4.29.
Tussen partijen staat vast dat V&R in augustus 2016 bij een Indiase leverancier een partij Santi Gron-cassave heeft besteld. Koas betwist niet dat [A] deze bestelling (in oktober 2016) heeft geannuleerd. Tijdens de comparitie van partijen heeft [A] verklaard dat hij de Indiase leverancier heeft gebeld en tegen hem heeft gezegd:
‘Stuur maar even niets, wij hebben genoeg voorraad’. Volgens Koas was [eisende partij sub 1] bij het telefoongesprek met de Indiase leverancier aanwezig en heeft die daar niet tegen geprotesteerd. [eisende partij sub 1] was het eens met het annuleren van de bestelling, althans [A] heeft dat zo mogen begrijpen, zo betoogt Koas.
4.30.
De rechtbank stelt vast dat Koas niet betwist dat zij de bestelling heeft geannuleerd en daar zonder toestemming van [eisende partij sub 1] cs niet toe gerechtigd was. Dat zij die toestemming had dan wel daarop had mogen vertrouwen, zijn feiten waarvan de stelplicht en bewijslast bij Koas liggen. De blote stelling dat [eisende partij sub 1] bij het telefoongesprek aanwezig was, is door [eisende partij sub 1] cs gemotiveerd weersproken. [eisende partij sub 1] cs hebben immers in dat verband een verklaring van de betreffende Indiase leverancier overgelegd (productie 11), waaruit op geen enkele wijze blijkt van enige betrokkenheid van [eisende partij sub 1] bij het annuleren van de bestelling, alsmede een kopie van het paspoort van [eisende partij sub 1] , waaruit kan worden afgeleid dat [eisende partij sub 1] in oktober 2016 in ieder geval een deel van de tijd in Suriname verbleef (productie 33). Koas heeft daar naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende tegenover gesteld zodat het verweer moet worden verworpen.
4.31.
De rechtbank acht aannemelijk dat [eisende partij sub 1 c.s.] door het handelen van Koas schade hebben geleden, nu [eisende partij sub 1 c.s.] onbetwist hebben gesteld dat zij de Indiase leverancier onmiddellijk van de onbevoegdheid van Koas om de bestelling te annuleren op de hoogte hebben gebracht, maar de Indiase leverancier de bestelde cassave al aan een derde had verkocht. De ter onderbouwing van het gevorderde bedrag van € 12.000,-- aan misgelopen nettowinst (onderdeel 8 van de vordering) door [eisende partij sub 1 c.s.] overgelegde stukken (productie 13) bieden naar het oordeel van de rechtbank echter geen deugdelijke basis om de geleden schade vast te stellen. [eisende partij sub 1 c.s.] stellen bovendien dat het bedrag van € 12.000,- ‘ongeveer’ hun schade is. Koas heeft tegen het gevorderde bedrag bovendien gemotiveerd verweer gevoerd. Gelet hierop zal de rechtbank Koas, overeenkomstig de in artikel 612 Rv vervatte ambtshalve bevoegdheid daartoe, veroordelen tot betalen van schadevergoeding, op te maken bij staat.
Brieven aan afnemers
4.32.
Onderdeel 9 van de vordering, voor zover daarin wordt verwezen naar het merk RENS POMTAYER, komt reeds niet voor toewijzing in aanmerking omdat dit merk in de betreffende brieven van Koas niet wordt genoemd.
4.33.
Waar [eisende partij sub 1 c.s.] met dit onderdeel van haar vordering mede op doelen, is, zo begrijpt de rechtbank, de mededeling van Koas dat [eisende partij sub 1] , handelend middels Raviangelo, aan Koas het exclusieve recht heeft verstrekt om producten onder de merknaam ‘Rens’ te verkopen en dat Koas uit dien hoofde gerechtigd is zijn afnemers het betrekken van dergelijke producten van andere leveranciers te verbieden.
4.34.
Tussen partijen staat vast dat deze mededelingen van Koas niet juist zijn, nu [eisende partij sub 1] noch Raviangelo houder is van het merk ‘Rens’ (zodat zij te dier zake ook geen exclusieve verkooprechten hebben kunnen verstrekken). Wil een vordering tot rectificatie echter kunnen worden toegewezen, dan moet sprake zijn van onrechtmatig handelen jegens (in dit geval) [eisende partij sub 1] en/of Raviangelo. Dat hiervan sprake is als zij geen houder zijn van het merk waarover in de brieven wordt gesproken, valt zonder een nadere toelichting van de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] , die ontbreekt, niet in te zien. Onderdeel 9 van de vordering zal daarom worden afgewezen. Dat Koas te kennen heeft gegeven tot enige vorm van rectificatie bereid te zijn, vormt geen grond voor een ander oordeel.
Onderdeel 10 van de vordering in conventie
4.35.
Aan onderdeel 10 van hun vordering leggen [eisende partij sub 1 c.s.] ten grondslag dat Koas een mondelinge (buiten de Overeenkomst om, met [eisende partij sub 1] gemaakte) afspraak betreffende een aan [eisende partij sub 1] te betalen vergoeding voor het rechtstreeks betrekken van palmolie onder het merk VILLAGEOISE van de Ghanese producenten, niet is nagekomen. Deze vergoeding bedroeg, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] , € 2,-- per doos.
4.36.
Ter staving van het bestaan van de gestelde mondelinge afspraak hebben [eisende partij sub 1 c.s.] een op 3 april 2017 gedateerde schriftelijke verklaring van [Y] (hierna: [Y] ) in het geding gebracht, waarin, voor zover thans van belang, het volgende wordt vermeld:

Ik hoorde tevens een discussie opkomen over Villageoise Palm olie waarbij het ging om een afgesproken bedrag van 2 Euro per doos die Mr. [A] aan Mr. [eisende partij sub 1] moest betalen volgens afspraak. Waarbij dhr. [A] aangaf die zeker te betalen maar op een later tijdstip omdat er nog zoveel openstaande facturen waren’.
4.37.
Koas betwist het bestaan van de door [eisende partij sub 1 c.s.] ingeroepen mondelinge afspraak. In dit verband heeft zij betoogd dat het bedrijf waarvan zij de aandelen heeft gekocht, Radjesh, de betreffende palmolie ook rechtstreeks inkocht bij de producent en [eisende partij sub 1] als merkhouder daarvoor ook geen vergoeding kreeg. [eisende partij sub 1 c.s.] betwisten dit niet. Koas heeft verder naar voren gebracht dat [eisende partij sub 1 c.s.] de vermeende vergoeding nimmer bij Koas in rekening hebben gebracht en [Y] als een volstrekt onbetrouwbaar persoon moet worden aangemerkt. Om dit laatste argument kracht bij te zetten, heeft Koas een aantal schriftelijke verklaringen van relaties van hem in het geding gebracht (productie 18).
4.38.
Gezien het voorgaande had het op de weg van [eisende partij sub 1 c.s.] gelegen om haar, overigens niet geconcretiseerde stelling (wanneer is de afspraak gemaakt, waar is deze gemaakt, waarom is deze gemaakt?) te onderbouwen. Nu zij dit hebben nagelaten, moet afwijzing van onderdeel 10 van hun vordering volgen.
Onderdeel 11 van de vordering in conventie
4.39.
[eisende partij sub 1 c.s.] stellen dat Koas toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de uit de met [B.V. I] gesloten geldleningsovereenkomst voortvloeiende verplichting om het bedrag van € 154.213,-- op tijd (dat wil zeggen uiterlijk op 1 april 2013) terug te betalen. Koas is daarom, aldus [eisende partij sub 1 c.s.] , wettelijke handelsrente verschuldigd over de periode waarin betaling is uitgebleven.
4.40.
Koas betwist niet dat hij niet tijdig, maar pas op 14 juni 2013, tot terugbetaling van de geldlening is overgegaan. Zij verweert zich tegen dit onderdeel van de vordering met de stelling dat [eisende partij sub 1 c.s.] geen wettelijke handelsrente kunnen vorderen (doch slechts wettelijke rente, zo begrijpt de rechtbank). De rechtbank volgt Koas in dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
4.41.
Wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW kan alleen worden gevorderd als de onderliggende rechtsverhouding kan worden aangemerkt als een handelsovereenkomst. Naar het oordeel van de rechtbank is een overeenkomst van geldlening niet een dergelijke overeenkomst, nu het daarbij niet gaat om een overeenkomst tot het leveren van goederen of diensten tegen betaling, waarbij een factuur wordt uitgereikt. De rechtbank verwijst in dit verband naar de tekst van artikel 6:119a BW en naar de wetsgeschiedenis (MvT, kamerstukken 2001-2002, 28 239, nr 3, p 8-9). Onderdeel 11 van de vordering moet in zoverre worden afgewezen.
4.42.
Wettelijke rente (het mindere) zal de rechtbank wel aan [eisende partij sub 1 c.s.] toewijzen. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben - onweersproken - gesteld dat [eisende partij sub 1] bij brief van 13 maart 2013 aanspraak heeft gemaakt op rente per 1 april 2013, zodat Koas (voor zover de datum van 1 april 2013 al geen fatale termijn betrof) op grond van artikel 6:82 lid 1 juncto artikel 6:81 BW op 1 april 2013 in verzuim is geraakt. Koas lijkt dit overigens ook niet te betwisten, nu zij heeft aangevoerd dat zij geen wettelijke handelsrente, maar wel wettelijke rente verschuldigd is. De rechtbank laat het aan [eisende partij sub 1 c.s.] over het verschuldigde bedrag aan wettelijke rente uit te rekenen en zal Koas veroordelen om aan [eisende partij sub 1 c.s.] wettelijke rente te vergoeden over de periode vanaf 2 april 2013 tot 14 juni 2013.
4.43.
Rente op rente, zoals ook door [eisende partij sub 1 c.s.] gevorderd, is, gelet op het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW, van rechtswege verschuldigd, zij dat het alleen over achterstallige rente die over een vol jaar verschuldigd is, opnieuw rente in rekening kan worden gebracht. Aan dit uitgangspunt wordt naar het oordeel van de rechtbank recht gedaan door te bepalen dat bij de berekening van de vanaf 14 juni 2013 verschuldigde wettelijke rente vanaf 14 juni 2013, het bepaalde in artikel 6:119 lid 2 BW in acht moeten worden genomen.
Onderdeel 12 van de vordering in conventie
4.44.
Met onderdeel 12 van de vordering beogen [eisende partij sub 1 c.s.] te bewerkstelligen:
- betaling van een nog openstaande factuur van V&R (van 6 oktober 2016 ten bedrag van
€ 52.941,11), vermeerderd met wettelijke handelsrente en
- betaling van het bedrag dat resteert na de te late betaling door Koas van een factuur van V&R van 13 januari 2017 op grond waarvan zij (een bedrag van € 246,90 aan) wettelijke handelsrente verschuldigd was.
4.45.
Koas weerspreekt niet dat zij haar betalingsverplichtingen heeft verzaakt op de wijze als door [eisende partij sub 1 c.s.] geschetst, maar beroept zich om het recht de nakoming van deze verplichtingen te mogen opschorten omdat [eisende partij sub 1 c.s.] de exclusieve verkooprechten van Koas niet heeft gerespecteerd. Koas kan zich echter niet op een opschortingsrecht beroepen omdat de vordering die zij uit hoofde van het niet-respecteren van haar exclusieve verkooprecht stelt te hebben, niet een vordering is op V&R, van wie de facturen waar het hier om gaat, afkomstig zijn. De rechtbank verwijst verder naar haar hierna opgenomen overwegingen en oordeel in reconventie over de aard en omvang van de aan Koas verleende exclusieve verkooprechten.
4.46.
Een en ander voert tot de slotsom dat onderdeel 12 van de vordering in conventie geheel kan worden toegewezen.
De onderdelen 4 tot en met 6 van de primaire vordering in reconventie en onderdeel 2 tot en met 4 van de subsidiaire vordering in reconventie
4.47.
Koas stelt dat [eisende partij sub 1 c.s.] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van de uit artikel 6a van de Overeenkomst voortvloeiende verplichtingen door:
- Villageoise-palmolie te verkopen aan groothandels buiten Nederland;
- in Nederland de in dat artikel genoemde merkproducten te verkopen nadat Koas afname daarvan weigerde.
Een en ander legt Koas ten grondslag aan de onderdelen 4 tot en met 6 van haar primaire vordering.
4.48.
Hiervoor, in de rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9, heeft de rechtbank overwogen en beslist dat Koas niet kan worden gevolgd in haar uitleg betreffende de territoriale reikwijdte van artikel 6a van de Overeenkomst. Hierop stuit de stelling van Koas betreffende wanprestatie aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] als het gaat om de verkoop van Villageoise-palmolie aan groothandels in het buitenland (activiteiten die [eisende partij sub 1 c.s.] overigens niet bestrijden), af.
4.49.
Wat betreft het tweede verwijt dat Koas aan [eisende partij sub 1 c.s.] maakt, overweegt de rechtbank als volgt.
4.50.
Hiervoor, in rechtsoverweging 4.11, heeft de rechtbank overwogen en beslist dat een redelijke uitleg van de tussen partijen gesloten distributieovereenkomst meebrengt dat Koas afname van hetgeen haar door [eisende partij sub 1 c.s.] wordt aangeboden kan weigeren indien die weigering is gestoeld op redelijke gronden en dat, als redelijke gronden worden ingeroepen, [eisende partij sub 1 c.s.] de producten niet zonder meer zelf mogen gaan verhandelen omdat dan de exclusieve verkooprechten van Koas worden geschonden.
4.51.
Koas heeft echter nagelaten de redenen te duiden waarom zij
in de specifieke gevallen waarop zij het oog heeft, geen merkproducten van [eisende partij sub 1 c.s.] kon afnemen. Zij heeft zich, wat dit betreft, slechts beperkt tot de algemene stelling dat er redenen kunnen zijn om niet af te nemen, bijvoorbeeld als zij nog voldoende producten op voorraad heeft, de vraag van de consument terugloopt, de marktstrategie wijziging behoeft of de inkoopprijs niet concurrerend is. Koas is aldus in haar stelplicht tekortgeschoten, waarbij nog komt dat zij ook heeft nagelaten te stellen welke producten [eisende partij sub 1 c.s.] dan zijn gaan verhandelen, om hoeveel producten het ging, wanneer dit heeft plaatsgevonden en welke afnemers deze producten geleverd hebben gekregen.
4.52.
De conclusie op basis van het voorgaande moet zijn dat de onderdelen 4 tot en 6 van de primaire vordering moeten worden afgewezen. De onderdelen 2 tot en met 4 van subsidiaire vordering delen dit lot.
Onderdeel 1 van de vordering in conventie en de onderdelen 1 tot en met 3 van de primaire vordering in reconventie
4.53.
Met de vordering in conventie onder 1 en de onderdelen 1 tot en met 3 van de primaire vordering in reconventie leggen partijen de beslissing van [eisende partij sub 1 c.s.] om artikel 6a van de Overeenkomst op 7 april 2017 met onmiddellijke ingang op te zeggen, ter beoordeling voor. [eisende partij sub 1 c.s.] vragen dit met zoveel woorden, terwijl Koas verlangt dat [eisende partij sub 1 c.s.] worden veroordeeld tot nakoming van artikel 6a van de Overeenkomst (hetgeen impliceert dat zij meent dat artikel 6a van de Overeenkomst niet door opzegging/ontbinding tot een einde is gekomen).
4.54.
Koas betoogt allereerst dat artikel 6a van de Overeenkomst, gelet op hetgeen in artikel 11 van die overeenkomst is bepaald, niet kan worden opgezegd. De rechtbank volgt Koas hierin niet, nu opzegging op genoemd artikel niet is uitgesloten (maar alleen ontbinding en vernietiging). Voorts zij verwezen naar hetgeen de rechtbank hiervoor in rechtsoverweging 4.7 heeft overwogen.
4.55.
Hiervoor heeft de rechtbank geoordeeld dat in artikel 6a van de Overeenkomst een distributieovereenkomst ligt besloten. Een dergelijke overeenkomst kwalificeert als een onbenoemde duurovereenkomst die is aangegaan voor onbepaalde tijd. Een regeling omtrent opzegging van deze overeenkomst zijn partijen, zo volgt uit het voorgaande, niet overeengekomen. Een wettelijke regeling ontbreekt ook. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat ten aanzien van een overeenkomst als hier bedoeld, als uitgangspunt geldt dat deze zonder meer opzegbaar is. Dit uitgangspunt geldt echter niet onverkort. De eisen van redelijk en billijkheid kunnen namelijk in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging alleen mogelijk is als daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat en/of dat de opzeggende partij een bepaalde opzegtermijn in acht moet nemen of de opzegging gepaard moet laten gaan met een aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding (vgl. onder meer HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163 en HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1134).
4.56.
Voor de stelplicht en bewijslast betekent het voorgaande dat de opzeggende partij kan volstaan met het bewijs dat is opgezegd en dat de wederpartij vervolgens moet stellen en zonodig bewijzen dat zich omstandigheden voordoen die aan opzegging in de weg staan of aanleiding geven voor een opzegtermijn of een schadevergoeding.
4.57.
Koas betoogt dat de opzegging van artikel 6a van de Overeenkomst zonder rechtsgevolg is gebleven omdat (i) voor die opzegging geen zwaarwegende gronden bestonden en (ii) [eisende partij sub 1 c.s.] geen opzegtermijn in acht hebben genomen, als gevolg waarvan zij schadeplichtig zijn. Koas beroept zich in dit verband op de omstandigheid dat de exclusieve verkooprechten van wezenlijk belang zijn voor haar onderneming en het afnemen daarvan zal betekenen dat zij reeds gedane investeringen in de merkproducten niet zal kunnen terugverdienen en daarentegen aanzienlijke investeringen zal moeten doen om nieuwe, concurrerende productlijnen op de markt te brengen.
4.58.
Zo Koas al moet worden gevolgd in haar stelling dat aan opzegging van artikel 6a van de Overeenkomst alleen een zwaarwegende grond ten grondslag kan worden gelegd ( [eisende partij sub 1 c.s.] lijken dit niet te bewisten), kan zij niet worden gevolgd in haar daarop volgende stelling dat van een dergelijke grond in deze zaak geen sprake was. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.59.
Hiervoor is vastgesteld dat Koas zich schuldig heeft gemaakt aan merkinbreuk. Dat het, zoals [eisende partij sub 1 c.s.] stellen, om substantiële inbreuk gaat, heeft Koas niet weersproken. Hiervoor is ook vastgesteld dat Koas buiten medeweten en zonder toestemming van [eisende partij sub 1] een door hem gedane bestelling heeft geannuleerd en daarmee feitelijk afname heeft geweigerd. Naar het oordeel van de rechtbank leveren deze omstandigheden reeds een voldoende zwaarwegende grond op om een samenwerkingsrelatie als hier aan de orde, te beëindigen. Een dergelijke relatie ontleent haar bestaansrecht immers – onder meer – aan onderling vertrouwen en dit vertrouwen heeft Koas, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beschaamd.
4.60.
Koas heeft de stelling van [eisende partij sub 1 c.s.] dat zij, ondanks de opzegging van artikel 6a van de Overeenkomst met onmiddellijke ingang, de in dat artikel genoemde producten nog tot het najaar van 2017 is blijven aanbieden, niet betwist. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben bij de opzegging feitelijk dus een opzegtermijn van ongeveer een half jaar gehanteerd. Dat Koas de aangeboden producten niet heeft afgenomen, doet hieraan niet af.
4.61.
Naar het oordeel van de rechtbank waren [eisende partij sub 1 c.s.] , gelet op de aard, inhoud en duur van de overeenkomst alsmede de overige door Koas genoemde omstandigheden, niet gehouden een langere feitelijke opzegtermijn (dan die ongeveer zes maanden) te hanteren om Koas zodoende in de gelegenheid te stellen haar bedrijfsvoering aan te passen. Dit komt neer op ongeveer één maand voor ieder jaar dat de distributierelatie heeft geduurd. Hierbij heeft de rechtbank meegewogen dat Koas niet voldoende heeft onderbouwd dat zij afhankelijk was van de distributierelatie met [eisende partij sub 1 c.s.] Zij stelt weliswaar dat deze relatie van wezenlijk belang was voor haar onderneming, maar zij heeft dit op geen enkele wijze nader onderbouwd. Bovendien staat – als niet weersproken door Koas – vast dat zij ook andere producten verkoopt. Ook haar stelling betreffende gedane investering en nog te verrichten investeringen, heeft zij onvoldoende (cijfermatig) onderbouwd.
4.62.
Slotsom van dit alles is dat de opzegging door [eisende partij sub 1 c.s.] stand houdt en aldus het beoogde rechtsgevolg heeft gehad. Dit betekent dat de tussen bestaande overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd in het najaar van 2017. Bij een regelmatige opzegging is in beginsel geen grond voor toewijzing van een (voorschot op) schadevergoeding. De schadevergoeding treedt immers in de plaats van de niet in acht genomen opzegtermijn en daarvan is bij een regelmatige opzegging geen sprake. Koas heeft ook niet anders gesteld. Andere feiten of omstandigheden die voor een schadevergoeding reden zouden kunnen zijn, zijn door Koas ook niet gesteld en evenmin gebleken. Het voorgaande betekent ook dat Koas vanaf het najaar van 2017 geen aanspraak kan maken op verdere nakoming door [eisende partij sub 1 c.s.] van de verplichtingen uit deze overeenkomst.
4.63.
De onderdelen 4 tot en met 6 van de primaire reconventionele vordering moeten dus worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor onderdeel 1 van de vordering in conventie, nu de voorwaarde die daarin besloten ligt (te weten dat de opzegging dan wel ontbinding niet het beoogde rechtsgevolg hebben gehad), gezien het voorgaande, niet wordt vervuld.
Onderdeel 13 van de vordering in conventie
4.64.
Met dit onderdeel van de vordering maken [eisende partij sub 1 c.s.] aanspraak op vergoeding van kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben de kosten die zij stellen te hebben gemaakt echter in het geheel niet gespecificeerd, en Koas heeft hier ook terecht op gewezen, zodat niet kan worden beoordeeld of Koas vergoeding van deze kosten verschuldigd is en of de kosten de dubbele redelijkheidstoets (waarop [eisende partij sub 1 c.s.] ook helemaal niet zijn ingegaan) kunnen doorstaan. Onderdeel 13 van de vordering ligt daarom voor afwijzing gereed.
Proceskosten in conventie
4.65.
In conventie heeft Koas te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Zij moet daarom worden veroordeeld in de door [eisende partij sub 1 c.s.] gemaakte kosten. Het proceskostenoverzicht van [eisende partij sub 1 c.s.] sluit op een bedrag van € 27.765,12 exclusief BTW. De rechtbank gaat er, bij gebreke van een deugdelijke specificatie op dit punt, van uit dat de door [eisende partij sub 1 c.s.] betaalde verschotten bestaan uit een bedrag van € 1.924,-- aan griffierecht en een bedrag van € 80,42 aan dagvaardingskosten. Er resteert aldus een bedrag van
€ 25.760,70 aan honorarium van de advocaat.
4.66.
Uit de door [eisende partij sub 1 c.s.] overgelegde specificaties volgt dat daarin ook de kosten zijn opgenomen die betrekking hebben op het kort geding genoemd in rechtsoverweging 2.18. Desgevraagd heeft de advocaat van [eisende partij sub 1 c.s.] op de comparitie van partijen te kennen gegeven geen splitsing te kunnen maken tussen die kosten en de kosten voor onderhavige procedure. Dit brengt de rechtbank er toe het hiervoor genoemde bedrag aan honorarium van de advocaat te halveren (dus tot een bedrag van € 12.880,35).
4.67.
De vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] vinden deels hun grondslag in de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. De rechtbank schat het IE-deel op 20% en zal hierop het bepaalde in artikel 1019h Rv toepassen.
4.68.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de onderhavige zaak worden aangemerkt als een ‘normale zaak’ in de zin van de landelijk vastgestelde indicatietarieven in IE-zaken. Deze indicatietarieven betreffen uitsluitend de werkzaamheden van de advocaat. Voor een ‘normale bodemzaak’ geldt een indicatietarief van maximaal € 17.500,--. Het bedrag aan honorarium van de advocaat als hiervoor vastgesteld, blijft hier onder.
4.69.
Een ander betekent dat de rechtbank voor het IE-gedeelte van de zaak aan [eisende partij sub 1 c.s.] een bedrag van € 2.576,07 (20% van € 12.880,35) als redelijke en evenredige advocaatkosten zal toewijzen. Voor het overige zal het liquidatietarief worden toegepast, hetgeen betekent dat een bedrag van € 1.288,80 voor toewijzing in aanmerking komt
(80% van € 1.074,-- (tarief IV) x 1 punt voor de dagvaarding en een 0,5 punt voor de comparitie van partijen, nu deze plaatsvond zowel in conventie als in reconventie).
4.70.
De slotsom is dat aan [eisende partij sub 1 c.s.] een bedrag van € 5.869,29 zal worden toegewezen (€ 1.924,-- + € 80,42 + € 2.576,07 + € 1.288,80). Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). De proceskostenveroordeling zal, zoals door [eisende partij sub 1 c.s.] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De ook gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
Proceskosten in reconventie
4.71.
In reconventie is Koas volledig in het ongelijk gesteld, zodat zij in de proceskosten aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] zullen worden veroordeeld. Deze kosten zullen worden afgewikkeld aan de hand van het liquidatietarief. Met toepassing van dit tarief begroot de rechtbank de kosten aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] op € 814,50 (1,5 punt (nu de reconventionele vordering een zelfstandige vordering betreft en de comparitie van partijen plaatsvond in zowel de conventie als de reconventie) x € 543,-- (tarief II) voor salaris advocaat. De beslissingen ten aanzien van de gevorderde nakosten, de gevorderde wettelijke rente en de vordering om de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren zijn gelijk aan die in conventie (zie rechtsoverweging 4.70).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
beveelt Koas om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis in de Benelux iedere inbreuk op het Beneluxwoordmerk OHR PURE FARM GHEE te staken en gestaakt te houden, in het bijzonder door importeren, exporteren, te koop aanbieden, verkopen en afleveren van blikken geklaarde boter/
gheevoorzien van wikkels waarop het teken ‘OHR Farm Ghee’ staat vermeld;
5.2.
beveelt Koas om binnen tien dagen na betekening van dit vonnis een duidelijk leesbare brief op briefpapier van Koas te sturen aan alle afnemers aan wie Koas de inbreukmakende producten heeft aangeboden of geleverd, onder gelijktijdige toezending van kopieën van die brieven aan de raadsman van [eisende partij sub 1 c.s.] , met uitsluitend de volgende tekst en zonder enige maatregel die het effect van deze brief teniet kan laten gaan:
"BELANGRIJK
Geachte heer/mevrouw [naam contactpersoon invullen],
De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 31 juli 2019 vastgesteld dat bepaalde producten die u bij ons heeft besteld (en afgenomen), te weten blikken geklaarde boter/ghee voorzien van wikkels waarop het teken ‘OHR Farm Ghee’ staat vermeld, inbreuk maken op de intellectuele eigendomsrechten van Raviangelo Holding B.V..
Wij verzoeken u vriendelijk doch dringend de desbetreffende producten zo spoedig mogelijk aan ons te retourneren, zodat wij deze voor u kunnen omruilen voor producten die geen inbreuk maken op deze rechten. Uiteraard zullen wij alle door u in verband met de retournering en omruilactie te maken kosten geheel voor onze rekening nemen.
Met betrekking tot reeds door u bestelde, maar nog niet door ons geleverde inbreukmakende producten zullen wij uw betaling retourneren.
Bij voorbaat dank voor uw medewerking.
Hoogachtend,
Koas Foods B.V."
5.3.
beveelt Koas om binnen twintig werkdagen na betekening van dit vonnis, aan de raadsman van Raviangelo schriftelijk opgave te doen met gedetailleerde en goed leesbare schriftelijke bewijsstukken van al hetgeen Koas bekend is ten aanzien van de door haar als hiervoor bedoelde gemaakte inbreuken, meer in het bijzonder met de volgende informatie:
a. de op de dag van betekening van het vonnis aanwezige voorraad van de inbreukmakende producten, waaronder in ieder geval de voorraad aanwezig bij Koas zelf, haar nevenvestigingen en gelieerde bedrijven, als ook bij distributiecentra;
b. het totale aantal op de dag van betekening van het vonnis door Koas in behandeling zijnde orders ter zake van de inbreukmakende producten, alsmede de titel waarop zulks is geschied, zulks gerangschikt per afnemer, onder overlegging van kopieën van de daarop betrekking hebbende correspondentie, orderbevestigingen en/of facturen;
c. het totale aantal door of namens Koas gefabriceerde, ingekochte, bestelde, in bestelling genomen, verkochte en geleverde en/of op andere commerciële wijze in het verkeer gebrachte inbreukmakende producten, alsmede de titel waarop zulks is geschied; zulks gerangschikt per bedrijf, onder overlegging van kopieën van de daarop betrekking hebbende correspondentie, orderbevestigingen en/of facturen, alsmede opgave van de retour ontvangen inbreukmakende producten;
d. naam, adres, telefoon- en faxnummer, web- en e-mailadressen van de afnemers van de inbreukmakende producten, niet zijnde particulieren, zulks gerangschikt per bedrijf;
e. naam, adres, telefoon- en faxnummer, web- en e-mailadressen van de fabrikant(en), distributeur(s), importeur(s), tussenperso(o)n(en), producent(en) en leverancier(s) van de inbreukmakende producten, zulks gerangschikt per bedrijf;
f. de kostprijs en/of de inkoopprijs, verkoopprijs van de verhandelde inbreukmakende producten en de met de inbreukmakende producten door Koas behaalde omzet en winst, alsmede een duidelijke uiteenzetting over de wijze waarop de winst is berekend, zulks vergezeld van duidelijk en gedetailleerd schriftelijk bewijsmateriaal;
5.4.
beveelt Koas om binnen 30 werkdagen na betekening van dit vonnis alle in haar bezit of onder haar controle zijnde inbreukmakende producten, met inbegrip van de retour ontvangen inbreukmakende producten, voor eigen rekening te laten vernietigen en deugdelijk bewijs van vernietiging te verstrekken aan de raadsman van Raviangelo;
5.5.
veroordeelt Koas tot betaling van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag (een gedeelte van een dag als een hele dag gerekend) dat Koas niet aan de hiervoor onder 5.1 tot en met 5.4 genoemde bevelen voldoet of, ter keuze van [eisende partij sub 1 c.s.] , van € 1.000,-- voor iedere overtreding van één van deze bevelen, met een maximum van in totaal
€ 50.000,--;
5.6.
veroordeelt Koas om aan Raviangelo de schade te vergoeden die zij heeft geleden als gevolg van de hiervoor onder 5.1 genoemde merkinbreuk, op te maken bij staat;
5.7.
veroordeelt Koas om aan V&R te vergoeden de schade die zij hebben geleden als gevolg van de annulering van de in augustus 2016 door V&R geplaatste bestelling van Santi Gron-cassave bij haar Indiase leverancier, op te maken bij staat;
5.8.
veroordeelt Koas tot betaling aan [B.V. I] van de wettelijke rente over de geldlening van € 154.213,-- over de periode van 2 april 2013 tot 14 juni 2013, vermeerderd met de wettelijke rente over het aldus verschuldigde bedrag, berekend met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 6:119 lid 2 BW;
5.9.
veroordeelt Koas om aan V&R een bedrag van € 53.188,01 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over het bedrag van € 246,90 vanaf 22 maart 2017 tot de dag der algehele voldoening en over het bedrag van € 52.941,11 vanaf 20 oktober 2016 tot de dag der algehele voldoening;
5.10.
veroordeelt Koas in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] tot op heden begroot op een bedrag van € 5.869,29, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.11.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.12.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.13.
wijst alle onderdelen van de vordering af;
5.14.
veroordeelt Koas in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] tot op heden begroot op een bedrag van € 814,50, te voldoen binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.15.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Brakel en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019.

Voetnoten

1.Nu omtrent de andere merken dan OHR PURE FARM GHEE geen merkenrechtelijke geschillen inhoudelijk worden beoordeeld, zijn de details van inschrijving daarvan weggelaten
2.Burgerlijk Wetboek.
3.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.Ten behoeve van de leesbaarheid zijn de verschillende onderdelen van de vordering hernummerd.
5.Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (merken en tekeningen of modellen) zoals van kracht vóór
6.Zoals van kracht vanaf 1 maart 2019.