ECLI:NL:RBDHA:2020:10325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
15 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7764
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstandsuitkering en ingangsdatum in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de ingangsdatum van een bijstandsuitkering. Eiser, die vanaf 26 juli 2018 een IVA-uitkering ontving, had op 17 juni 2019 een bijstandsuitkering aangevraagd met een ingangsdatum van 23 mei 2018. Het college heeft de aanvraag afgewezen en de bijstandsuitkering met terugwerkende kracht niet toegekend, omdat eiser niet tijdig een aanvraag had ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep aangetekend.

De rechtbank heeft overwogen dat de bijstandsuitkering terecht is toegekend met ingang van 17 juni 2019, de datum waarop eiser zijn aanvraag indiende. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden. Eiser had geen eerdere aanvragen of meldingen gedaan die als bijstandsaanvraag konden worden beschouwd. De rechtbank wees erop dat het op de weg van eiser ligt om zich te verzekeren van deskundig advies en dat eventuele onjuiste informatie van het Uwv niet aan het college kan worden verweten.

De rechtbank concludeerde dat de ingangsdatum van de bijstandsuitkering correct was vastgesteld en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7764

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Verbraaken),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A. Bogaards).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser vanaf 17 juni 2019 een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) toegekend.
Bij besluit van 21 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft er geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt vanaf 26 juli 2018 een IVA-uitkering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Omdat de IVA-uitkering lager is dan de voor hem geldende bijstandsnorm, heeft eiser heeft op 17 juni 2019 een bijstandstuitkering aangevraagd met 23 mei 2018 als ingangsdatum.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser vanaf 17 juni 2019 een bijstandsuitkering toegekend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder daaraan vastgehouden. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat de bijstand wordt toegekend met ingang van de dag waarop eiser zijn aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dat eiser onbekend was met zijn recht op aanvullende bijstand is geen omstandigheid die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigt. Het ligt op de weg van eiser om zich te verzekeren van deskundig advies. Dat het Uwv eiser hierover naar eigen zeggen onjuist heeft voorgelicht is daarom geen bijzondere omstandigheid, die maakt dat bijstand met terugwerkende kracht kan worden toegekend. Daarnaast is verweerder niet gebleken dat eiser zich bij het Uwv heeft gemeld met een bijstandsaanvraag. De overigens door eiser gedane aanvragen na mei 2018 betroffen andere sociale voorzieningen. Het is verweerder evenmin gebleken dat eisers medische omstandigheden hem hebben verhinderd tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen.
3. Eiser bestrijdt dat er in zijn geval geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat hem bijstand kan worden toegekend met terugwerkende kracht. Hij heeft eind mei 2018 bij het Uwv advies ingewonnen over zijn inkomenssituatie. Dat is, gelet op artikel 41 Pw, de juiste instantie. Een medewerker van het Uwv heeft eiser geadviseerd een IVA-uitkering en een persoonsgebonden budget aan te vragen. Eiser mocht op de juistheid van dit advies vertrouwen. Daarnaast heeft hij na mei 2018 individuele inkomensondersteuning en bijzondere bijstand aangevraagd. Deze aanvragen moeten als melding in de zin van de Pw worden aangemerkt. Als laatst betoogt eiser dat zijn gezondheidstoestand ook moet worden aangemerkt als bijzondere omstandigheid die toekenning van de bijstand met ingang van mei 2018 rechtvaardigt.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser 17 juni 2019 een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Van een eerdere aanvraag of melding die als bijstandsaanvraag zou moeten worden beschouwd is niet gebleken. Zijn aanvragen om bijzondere bijstand, individuele inkomenstoeslag en tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, zijn gericht geweest op andere voorzieningen en zijn dan ook niet als een melding om een bijstandsuitkering voor levensonderhoud aan te merken. Verder blijkt ook niet uit de aanvraagformulieren dat eiser daarin tevens heeft verzocht om algemene bijstand.
4.2.
Artikel 44, eerste lid, van de Pw bepaalt dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 26 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3748) inzake artikel 44 van de Pw wordt in beginsel geen bijstand verleend over de periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen - of in voorkomende gevallen- een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Voor zover eiser stelt dat het Uwv hem van verkeerd advies heeft voorzien, overweegt de rechtbank dat eventuele onvolledige of onjuiste informatievoorziening van de kant van het Uwv verweerder niet kan worden verweten, zodat dit geen bijzondere omstandigheid is (zie de uitspraak van de CRvB van 19 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:179). Daarnaast is niet gebleken dat eiser door het gestelde advies van het Uwv ten onrechte van het doen van een melding of aanvraag is afgehouden. Voor zover eiser heeft betoogd dat de bijzondere omstandigheden gelegen zijn in zijn medische situatie, slaagt die grond evenmin. Uit de omstandigheid dat eiser minder mobiel is, kan geen wezenlijke belemmering voor het doen van een aanvraag worden afgeleid. Overigens blijkt ook dat eiser wel is staat is geweest om in die periode allerlei andere aanvragen te doen.
4.4.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de ingangsdatum van de bijstandstuitkering terecht op 17 juni 2019 vastgesteld.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2020.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.