ECLI:NL:RBDHA:2020:10699

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.12391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van een Oegandese vreemdeling met PTSS-klachten en geloofwaardigheid van homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de opvolgende asielaanvraag van een Oegandese vreemdeling, die eerder asiel had aangevraagd en deze aanvragen had zien afwijzen. De rechtbank behandelt de aanvraag die op 3 maart 2018 is ingediend, waarbij de vreemdeling stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn culturele context en PTSS-klachten bij de beoordeling van zijn verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling in het verleden tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn seksuele geaardheid en dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag kennelijk ongegrond is. De rechtbank wijst erop dat de vreemdeling niet voldoende nieuwe feiten heeft aangedragen die zijn eerdere verklaringen kunnen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de vreemdeling niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van consistentie in verklaringen en de noodzaak voor vreemdelingen om culturele contexten adequaat te onderbouwen in asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12391

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A.C. Klein Hesselink),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 8 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020 in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Kibuuka. Tevens was aanwezig Drs. P. Herfst. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Oegandese nationaliteit.
2. In 2010 is eiser Nederland ingereisd en heeft hij asiel aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen. Dit staat in rechte vast. In de periode september 2011 tot september 2013 heeft eiser twee procedures om verlening van uitstel van vertrek gevoerd. Eiser heeft tijdelijk uitstel van vertrek genoten, maar uiteindelijk zijn beide aanvragen afgewezen. Dit staat in rechte vast.
3. In december 2013 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend waarbij hij voor het eerst een beroep heeft gedaan op zijn gestelde homoseksuele geaardheid. Deze aanvraag is afgewezen. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is gegrond verklaard voor zover verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond had afgewezen. Daarnaast is echter geoordeeld dat verweerder eisers gestelde homoseksuele geaardheid niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Dit staat in rechte vast.
4. In september 2016 heeft eiser een tweede opvolgende asielaanvraag ingediend, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij in zijn land van herkomst gevaar loopt omdat hij op de Oegandese ambassade te Brussel aan de consul heeft meegedeeld dat hij homoseksueel is. Deze aanvraag is afgewezen. Dit staat in rechte vast.
5. In juli 2017 heeft eiser een derde opvolgende asielaanvraag ingediend, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat zijn gestelde homoseksuele geaardheid alsnog geloofwaardig moet worden geacht omdat verweerder een asielvergunning heeft verleend aan een vreemdeling ten aanzien van wie geloofwaardig is geacht dat hij een homoseksuele relatie met eiser heeft gehad. Deze aanvraag is afgewezen. Dit staat in rechte vast.
6. In deze zaak gaat het om eisers vierde opvolgende (in totaal vijfde) asielaanvraag, van 3 maart 2018. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat bij het beoordelen van zijn verklaringen te weinig rekening is gehouden met de culturele context. Ter onderbouwing van deze stelling heeft eiser een rapport van Bureau Kleurkracht van 13 februari 2018 overgelegd. Ook heeft eiser gewezen op artikelen van Drs. J.W.M. Renkens [1] en Drs. P. Herfst. [2] Tevens heeft eiser erop gewezen dat rekening moet worden gehouden met zijn PTSS [3] -klachten. Daarbij heeft eiser brieven van zijn psycholoog Drs. P. Herfst van 25 oktober 2018 en 23 april 2020 overgelegd.
7. Bij besluit van 5 oktober 2018 is deze aanvraag afgewezen. Het daartegen door eiser ingestelde beroep is ongegrond verklaard. [4] Vervolgens heeft eiser hoger beroep ingesteld. Dit is door de Afdeling [5] bij uitspraak van 4 maart 2020 gegrond verklaard [6] onder verwijzing naar haar uitspraak van 6 februari 2020 [7] over de vraag of verweerder bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van een asielrelaas voldoende rekening houdt met de culturele achtergrond van de vreemdeling. Bij besluit van 8 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. [8] Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
PTSS-klachten
8. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte volhoudt dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over het proces van bewustwording van zijn gestelde homoseksuele geaardheid nu daarbij onvoldoende rekening is gehouden met zijn PTSS-klachten.
9. Uit het advies aan verweerder van de FMMU [9] van 2 november 2015 is gebleken dat eiser ondanks vergeetachtigheid en concentratieverlies gehoord kon worden. Met de uitspraak van 22 juni 2016 [10] is in rechte vast komen te staan dat verweerder eiser in staat heeft kunnen achten om coherent en consistent te verklaren. De rechtbank moet beoordelen of eiser nu iets nieuws heeft aangevoerd dat aanleiding geeft om hierop terug te komen.
10. Eiser wordt sinds april 2018 begeleid door psycholoog Drs. P. Herfst. In diens brieven van 25 oktober 2018 en 23 april 2020 wordt verslag gedaan van de voortgang van de begeleiding. Ook is Herfst ter zitting als informant aan het woord gelaten. Gebleken is dat eiser aan het begin van de behandeling nauwelijks openheid van zaken kon geven ten gevolge van defensiemechanismen die samenhangen met PTSS-klachten, maar dat hij na verloop van tijd vanwege het opbouwen van een vertrouwensband met Herfst steeds minder last is gaan krijgen van zijn concentratieproblemen en geheugenverlies. Mede gelet op het feit dat eiser pas na zijn komst naar Nederland zijn gestelde geaardheid in veiligheid kon openbaren, is hij nog steeds bezig om zich met deze geaardheid te identificeren, aldus Herfst. Volgens eiser is het gelet hierop logisch dat hij op latere momenten meer verklaringen heeft kunnen afleggen ten opzichte van eerdere gehoren en dat hij op latere momenten gebeurtenissen in een andere volgorde heeft geplaatst. Dat het geheugen op deze manier werkt, wordt volgens eiser bevestigd door een publicatie van het UNHCR. [11]
11. De rechtbank is van oordeel dat hiermee geen uitleg is gegeven voor het feit dat eiser op verschillende momenten over dezelfde gebeurtenissen tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Verweerder heeft deze tegenstrijdigheden in het voornemen van 10 april 2020 dat vooraf is gegaan aan het bestreden besluit uitvoerig beschreven. Verweerder heeft dan ook terecht in het bestreden besluit overwogen dat de omstandigheden dat eiser na verloop van tijd meer durfde te verklaren en zich meer over zijn gestelde geaardheid is gaan realiseren onverlet laat dat van hem mag worden verwacht dat hij geen tegenstrijdige verklaringen aflegt.
Gehoor opvolgende aanvraag
12. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht op grond van artikel 3:2 van de Awb [12] door in het gehoor opvolgende aanvraag van 3 oktober 2018 niet met hem te spreken over de vraag in welk opzicht zijn verklaringen eerder verkeerd zijn begrepen. Volgens eiser is dit in strijd met artikel 3.113, tweede lid, van het Vb. [13] Eiser wijst hierbij ook op een publicatie van EASO [14] en op een werkinstructie van verweerder. [15]
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter niet onzorgvuldig gehandeld bij het afnemen van het gehoor opvolgende aanvraag van 3 oktober 2018. Verweerder heeft eiser namelijk in de gelegenheid gesteld om te verklaren over de aanvraag, waarbij aan hem is gevraagd wat er nieuw is ten opzichte van de vorige aanvragen en waarbij het gedeelte van het Kleurkracht-rapport dat ziet op eiser persoonlijk aan de orde is gesteld. De door eiser aangehaalde bronnen strekken niet zo ver dat aan elke specifieke tegenwerping een vraag in een gehoor vooraf moet gaan.
Geloofwaardigheid en culturele aspecten
14. Eiser voert aan dat verweerder zijn gestelde homoseksuele geaardheid ten onrechte opnieuw ongeloofwaardig heeft geacht, omdat er te weinig rekening is gehouden met de culturele context. Daarbij wijst hij op het rapport van Bureau Kleurkracht en de artikelen van Renkens en Herfst die hiervoor onder 6. zijn genoemd.
15. In de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2020 is geoordeeld dat er in asielprocedures in algemene zin voldoende rekening wordt gehouden met culturele aspecten, maar dat niet ongemotiveerd voorbij mag worden gegaan aan de onderbouwde stelling van de vreemdeling dat zijn verklaringen door een cultuurverschil verkeerd zijn begrepen. De Afdeling heeft in de uitspraak ten aanzien van eiser van 4 maart 2020 naar deze uitspraak van 6 februari 2020 verwezen, maar niet gemotiveerd waarom er in het geval van eiser niet aan de eisen uit die uitspraak zou zijn voldaan. De rechtbank gaat ervan uit dat het besluit van 5 oktober 2018 in de visie van de Afdeling gebrekkig was om dat daarin niet is ingegaan op het gedeelte van de rapportage dat betrekking heeft op eiser persoonlijk.
16. In geschil is allereerst of het door eiser overgelegde rapport van Bureau Kleurkracht tijdig is ingediend. In de uitspraak van 6 februari 2020 heeft de Afdeling geoordeeld dat het op de weg van de vreemdeling ligt om zo snel mogelijk de individuele omstandigheden naar voren te brengen die verweerder gelet op de culturele context verkeerd zou hebben begrepen. Ook heeft de Afdeling geoordeeld dat de vreemdeling dit in beginsel uiterlijk in de zienswijze moet doen, omdat op dat moment duidelijk is wat er aan hem wordt tegengeworpen. In het geval van eiser waren de tegenwerpingen reeds met het voornemen van 18 december 2013 duidelijk. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiser het Kleurkracht-rapport eerder had moeten indienen. De enkele omstandigheid dat de Afdeling dit in de uitspraak van 4 maart 2020 niet heeft geconstateerd, en dat er in de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2020 ook sprake was van een opvolgende aanvraag, maakt dit niet anders. De rechtbank stelt echter ook vast dat verweerder in het bestreden besluit inhoudelijk is ingegaan op het Kleurkracht-rapport. Omdat de rechtbank streeft naar finale geschilbeslechting zal hierna worden besproken wat eiser hiertegen heeft aangevoerd.
17. Eiser wijst erop dat uit het Kleurkracht-rapport blijkt dat seksueel gedrag tussen jongvolwassenen van hetzelfde geslacht in Oeganda niet direct wordt gekwalificeerd als homoseksualiteit. Daardoor is het volgens eiser lastig voor hem om een eenduidig moment van bewustwording van zijn gestelde geaardheid aan te wijzen. Verweerder heeft echter terecht vastgesteld dat eiser dit zelf in zijn verklaringen nooit naar voren heeft gebracht en dat hij wel afzonderlijke momenten van gevoelens van homoseksualiteit en momenten van het uiten van homoseksualiteit heeft kunnen noemen, waarover hij vervolgens tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de omstandigheid dat homoseksualiteit in Oeganda geen statische identiteitscategorie is, onverlet laat dat van eiser verwacht mag worden dat hij over deze zelfbenoemde momenten niet tegenstrijdig verklaart.
18. Ook wijst eiser erop dat uit het Kleurkracht-rapport blijkt dat in Oeganda homoseksueel gedrag en heteroseksueel gedrag elkaar kunnen kruisen. Daardoor kan volgens eiser niet aan hem worden tegengeworpen dat zijn gestelde homoseksualiteit niet geloofwaardig is omdat hij een relatie heeft gehad met een vrouw. Verweerder heeft echter terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over de vraag of hij nu wel of geen seksuele contacten met vrouwen heeft gehad. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het Kleurkracht-rapport daarvoor geen uitleg biedt. Eisers stelling dat hij hierover uit schroom niet durfde te verklaren volgt de rechtbank niet, aangezien eiser in de betreffende gehoren van 16 december 2013 en 18 november 2015 ook heeft durven verklaren over zijn seksuele contacten met mannen.
19. Verder wijst eiser erop dat uit het Kleurkracht-rapport blijkt dat homoseksuele relaties in Oeganda voornamelijk seksueel van aard zijn en zijn gebaseerd op materiële uitwisseling (het geven van cadeaus). Daardoor stelt eiser niet in staat te zijn geweest om te verklaren over de emotionele ontwikkeling binnen zijn relaties. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit op pagina 7 van het voornemen van 10 april 2020 heeft overgenomen. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat hiermee niet kan worden uitgelegd waarom eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment van bewustwording van zijn gestelde geaardheid en over de duur en de totstandkoming van zijn gestelde relaties.
20. Ten aanzien van de artikelen van Renkens en Herfst die niet op eiser persoonlijk zien, heeft verweerder terecht overwogen dat deze te algemeen van aard zijn zodat niet aan de hand daarvan kan worden betoogd welke verklaringen van eiser verkeerd zouden zijn begrepen.
Conclusie
21. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eisers gestelde homoseksuele geaardheid niet ten onrechte opnieuw ongeloofwaardig heeft geacht. Eisers opvolgende asielaanvraag is terecht opnieuw afgewezen.
22. Het beroep is ongegrond.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid vanmr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.J.W.M. Renkens, ‘Kunt u dat moment eens beschrijven?’,
2.P. Herfst, ‘Profiel van de homoseksuele asielzoeker afkomstig uit een islamitische samenleving’, 24 november 2012.
3.Posttraumatische stressstoornis.
4.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, 3 december 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:14349.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Vreemdelingenwet 2000.
9.Forensisch Medische Maatschappij Utrecht.
10.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 22 juni 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:2944.
11.UNHCR, ‘Beyond proof. Credibility Assessments in EU Asylum Systems’, mei 2013, in het bijzonder de pagina’s 57, 58 en 65.
12.Algemene wet bestuursrecht.
13.Vreemdelingenbesluit 2000.
14.EASO, ‘Practical Guide: Personal interview’, december 2014.
15.Werkinstructie 2014/10 ‘Inhoudelijke beoordeling (asiel)’, januari 2015.