ECLI:NL:RBDHA:2020:10727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht door eiseres als zangeres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, maar deze werd door verweerder ingetrokken omdat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden. Dit gebeurde naar aanleiding van meldingen dat eiseres als zangeres optrad en daar mogelijk inkomsten uit genereerde. Verweerder heeft na onderzoek vastgesteld dat eiseres op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht, maar zij heeft deze niet gemeld. Eiseres voerde aan dat zij alleen hobbymatig zong en geen vergoeding ontving, maar de rechtbank oordeelde dat het aan verweerder was om de feiten te onderzoeken en dat eiseres had moeten begrijpen dat haar activiteiten relevant waren voor haar recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van de kosten van bijstand terecht waren, omdat eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6203

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.C.A. Schulpen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 22 april 2017 ingetrokken en de verstrekte kosten van bijstand over de periode van 22 april 2017 tot en met 31 januari 2019 ten bedrage van € 19.795,80 van haar teruggevorderd.
Bij besluit van 5 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde; namens mr. M.C.A. Schulpen is daartoe verschenen mr. O. Arslan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van het griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat dit beroep op betalingsonmacht dient te worden toegewezen. Eiseres hoeft daarom geen griffierecht te betalen.
Wat ging er aan de zaak vooraf?
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontving sinds 23 mei 2016 een bijstandsuitkering. Naar aanleiding van twee anonieme meldingen dat eiseres werkzaamheden verricht als zangeres en daar inkomsten uit ontvangt, heeft de sociale recherche een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering. Daarbij is onder meer dossieronderzoek en internetonderzoek verricht en zijn registraties geraadpleegd. Verder zijn door eiseres verstrekte bankafschriften bestudeerd en is eiseres op 7 februari 2019 gehoord. De bevindingen van het rechtmatigheidsonderzoek zijn vastgelegd in de “rapportage administratief onderzoek” van 13 maart 2019.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder vervolgens de bijstandsuitkering van eiseres vanaf 22 april 2017 ingetrokken en de verstrekte kosten van bijstand over de periode van 22 april 2017 tot en met 31 januari 2019 ten bedrage van € 19.795,80 van haar teruggevorderd. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres op geld waardeerbare activiteiten als zangeres heeft verricht en dat daarom niet is vast te stellen of zij recht heeft (gehad) op bijstand. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd
4. Eiseres kan zich hier niet mee verenigen. Zij voert aan dat geen sprake is van een schending van de inlichtingenverplichting. Eiseres zingt namelijk op feesten van vrienden en kennissen en ontvangt hier geen vergoeding voor. Er is dan ook sprake van een hobby. Omdat geen sprake is van op geld waardeerbare activiteiten heeft eiseres hiervan ook geen melding gemaakt bij verweerder. Eiseres stelt aan de hand van bankafschriften te kunnen aantonen dat zij geen vergoeding heeft ontvangen voor de vriendendiensten die zij heeft verricht. Zij heeft echter geen boekhouding bijgehouden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verder aangevoerd dat de periode van terugvordering te ruim is omdat eiseres pas in 2018 een beetje begon door te breken als zangeres en, daargelaten dat zij geen vergoeding ontving, zij vanaf dat moment pas geld voor haar activiteiten had kunnen vragen.
Heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden?
5. Voorop staat dat het hier gaat om een voor eiseres belastend besluit, namelijk de intrekking van haar recht op bijstand en de terugvordering van de over de te beoordelen periode verstrekte kosten van bijstand. Bij een dergelijk besluit is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel niet op eiseres maar op verweerder rust. Daarom ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat eiseres in de te beoordelen periode op geld waardeerbare activiteiten heeft verricht waarvan zij verweerder niet op de hoogte heeft gesteld.
6. De sociale recherche heeft met name de sociale media op internet onderzocht en eiseres gehoord tijdens een zogenoemd confrontatiegesprek. Uit dat onderzoek is onweersproken gebleken dat eiseres gedurende de te beoordelen periode diverse malen in café en bars heeft opgetreden als zangeres en dat zij in ieder geval in deze periode op internet adverteerde en zich op internet aanbood als zangeres onder haar eigen naam. Daarnaast heeft zij in deze periode meerdere singles uitgebracht en studio-opnames gemaakt. Eiseres heeft ten overstaan van de sociale recherche onder andere verklaard dat zij alleen hobbymatig zingt op feesten van vrienden en kennissen en dat zij niks verdient met haar optredens.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de aard en omvang van eiseres activiteiten als zangeres, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van op geld waardeerbare activiteiten. Uit het dossier blijkt immers dat eiseres met regelmaat heeft opgetreden, waarvoor zij in elk geval een vergoeding had kunnen vragen. Gelet op het feit dat eiseres voor haar optredens een vergoeding kan vragen, zijn deze activiteiten relevant voor de vaststelling van het recht op bijstand. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat haar activiteiten als zangeres van belang konden zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand. Eiseres heeft deze op geld waardeerbare activiteiten desondanks niet gemeld bij verweerder. Daarmee heeft eiseres de op grond van artikel 17 van de Pw [1] op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Dat eiseres, zoals zij stelt, de activiteiten als hobby heeft verricht en dat deze activiteiten geen inkomsten hebben opgeleverd betekent niet dat van schending van de inlichtingenplicht geen sprake is. Volgens vaste rechtspraak [2] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is de intentie waarmee de werkzaamheden worden verricht en of uit die werkzaamheden inkomsten worden genoten namelijk niet van belang. Van betekenis is in dit verband dan ook dat voor de verlening van bijstand, gelet op het bepaalde in artikel 31, eerste lid. in verbinding met artikel 32, eerste lid, van de Pw, niet alleen van belang is het inkomen waarover de betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover zij redelijkerwijs kan beschikken.
Heeft verweerder de bijstand terecht ingetrokken en teruggevorderd?
8. Een schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking en terugvordering van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden (artikel 54 en 58 van de Pw). Het is vervolgens aan de betrokkene, in dit geval dus aan eiseres, om aannemelijk te maken dat zij indien zij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan over de betreffende periode recht op (aanvullende) bijstand zou hebben gehad [3] .
9. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hier niet in geslaagd, nu zij van haar optredens en overige activiteiten als zangeres geen administratie en ook niet een soort boekhouding heeft bijgehouden. Daarom kan niet worden vastgesteld hoeveel eiseres had kunnen verdienen met de verrichte werkzaamheden. Daardoor blijft onduidelijk hoeveel inkomsten verzoekster redelijkerwijs had kunnen krijgen uit deze niet gemelde werkzaamheden.
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht de bijstandsuitkering van eiseres per 22 april 2017 ingetrokken en de over de te beoordelen periode verstrekte kosten van bijstand teruggevorderd, op de grond dat eiseres niet heeft voldaan aan haar inlichtingenverplichting en dat daardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiseres wordt daarbij niet gevolgd in haar betoog dat de periode van terugvordering te ruim is nu uit het dossier [4] genoegzaam blijkt dat eiseres vanaf 2017 actief was als zangeres.
Conclusie
11. De rechtbank komt op grond van al het voorgaande tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 18 augustus 2020 door mr. O.M. Harms , voorzitter, en
mr. C.J. Waterbolk en mr. N. Achahbar, leden, in aanwezigheid van mr. E. Denters, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de rechtbank van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage: Relevante wet- en regelgeving

Artikel 17 eerste lid van de Participatiewet: Inlichtingenplicht

De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.

Artikel 31 van de Participatiewet: Middelen

Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 32 van de Participatiewet: Inkomen

1Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a.betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b.betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet: Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
3 Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Artikel 58 van de Participatiewet: Terugvordering

1 Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Voetnoten

1.Zie de bijlage voor alle relevante wet- en regelgeving.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 24 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1262
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 januari 2018 ECLI:NL:CRVB:2018:203
4.Zie B-map o.a. pagina’s 105, 278, 280, 281, 282, 292 en 297.