In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een staatloze Iraniër. De eiser had op 30 augustus 2020 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 17 september 2020 niet-ontvankelijk was verklaard. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op informatie uit het Eurodac-systeem, waaruit bleek dat de eiser eerder internationale bescherming had gekregen in Griekenland. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 16 oktober 2020, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had aangenomen dat de eiser zonder meer terug kon keren naar Griekenland. De rechtbank benadrukte dat individuele omstandigheden, zoals de medische situatie van de eiser, van belang zijn bij de beoordeling van de kwetsbaarheid van statushouders. De eiser had medische gegevens overgelegd die zijn kwetsbaarheid onderbouwden, maar de staatssecretaris had deze niet in de beoordeling betrokken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris nader onderzoek moest doen naar de bijzondere kwetsbaarheid van de eiser en de risico's die hij zou lopen bij terugkeer naar Griekenland.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.050. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.