Deze beslissing is ingegeven door het volgende.
Uit visumonderzoek in het Vision-systeem leidt verweerder af dat aan eiser op 22 oktober 2012 een (Grieks) visum is verstrekt in een Armeens paspoort op naam van [eiser] , geboren op [datum] 1988 in Syrië en van Armeense nationaliteit. Daarom stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser bij zijn asielaanvraag onjuiste informatie heeft verstrekt. Hierbij acht verweerder van belang dat eiser, tijdens het intrekkingsgehoor dat op 10 augustus 2018 is gehouden, heeft erkend dat hij onjuist heeft verklaard over de door hem afgelegde reisroute voorafgaand aan zijn asielverzoek in Nederland. Ook heeft hij toen erkend dat hij ten tijde van zijn asielverzoek in Nederland de Armeense nationaliteit bezat. Eiser heeft verklaard dat hij op het moment van zijn asielaanvraag (nog) niet van zijn Armeense nationaliteit op de hoogte was, omdat de mensensmokkelaar – tegen betaling en buiten zijn medeweten om – voor hem de Armeense nationaliteit en een (Grieks) visum zou hebben geregeld. Verweerder volgt eiser hierin om twee redenen niet.
Ten eerste overweegt verweerder dat hij er op grond van de registratie in het Vision-systeem, de aanvullende informatie van de Griekse autoriteiten over het verstrekte visum én de gegevens die eiser zelf heeft verstrekt, van mag uitgaan dat het visum op naam van eiser is afgegeven door de Griekse autoriteiten. Ook mag hij er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat het afgeven van een visum plaatsvindt overeenkomstig de Visumcode. Gelet op de artikelen 10, 13 en 21 van de Visumcode mag verweerder er dan van uitgaan dat er een geldig en authentiek Armeens paspoort op naam van eiser bij de Griekse vertegenwoordiging is overgelegd, dat het visum daar in persoon door eiser is aangevraagd, waarbij hij zich heeft geïdentificeerd met zijn Armeense paspoort en waarbij digitaal vingerafdrukken zijn verzameld, zo stelt verweerder. De verklaring van eiser dat een derde, in dit geval de mensensmokkelaar, namens eiser het (Griekse) visum heeft verkregen, acht verweerder daarom niet aannemelijk.
Ten tweede overweegt verweerder dat het aannemelijk is dat eiser in persoon een Armeens paspoort heeft aangevraagd en verkregen.Daarmee acht verweerder het aannemelijk dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag zowel wist van zijn Armeense nationaliteit, van de aanvraag van een Armeens paspoort, alsook van de aanvraag van het (Griekse) visum. Hierbij betrekt verweerder nog dat uit informatie van de Griekse autoriteiten blijkt dat het (Griekse) visum is aangevraagd en afgegeven in Kiev, Oekraïne en dat eiser beschikte over een Oekraïense verblijfsvergunning of inreisvisum. Eiser kan zijn stelling dat hij hiervan niets weet, niet onderbouwen. Verweerder rekent het eiser, mede gelet op zijn verklaringen hierover, aan dat hij het bij de uitreis uit Armenië gebruikte (Armeense) paspoort niet heeft overgelegd. Dat het visumaanvraagformulier niet zou zijn ondertekend en hierop een afwijkende geboortedatum staat vermeld, leidt verweerder vanwege het ontbreken van het gebruikte paspoort, niet tot een ander standpunt.
Het geleverde bewijs dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag naast de Syrische, ook de Armeense nationaliteit bezat, heeft eiser niet weerlegd, aldus verweerder. Verweerder concludeert dat wanneer het bezitten van de Armeense nationaliteit en/of de aanvraag en afgifte van het (Griekse) visum bekend waren geweest ten tijde van het nemen van de beslissing over eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, deze vergunning niet zou zijn verleend. Vanwege zijn Armeense nationaliteit, kon eiser namelijk de bescherming van de Armeense autoriteiten inroepen.Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor de conclusie dat eiser op één van de andere gronden van artikel 29 van de Vw 2000 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was verleend, aldus verweerder.