In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij een Syrische eiseres, die ook de Armeense nationaliteit heeft, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiseres stelde dat zij vanwege de oorlogssituatie in Syrië niet veilig is en dat zij afstand heeft gedaan van haar Armeense nationaliteit. Tijdens de zitting op 13 juli 2020 heeft de eiseres haar situatie toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zij daadwerkelijk afstand heeft gedaan van de Armeense nationaliteit. De rechtbank concludeert dat de eiseres zich weer onder de bescherming van de Armeense autoriteiten kan stellen, aangezien de afstandsverklaring niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de verweerder bevestigd en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.