3.3In deze zaak verschillen partijen niet wezenlijk over het antwoord op de vraag of verzoekster voldoet aan de materiële vereisten voor gezinshereniging. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019 moet verweerder, wanneer een aanvrager om vrijstelling van het mvv-vereiste verzoekt, beoordelen of de aangevoerde bijzondere, persoonlijke feiten en omstandigheden, die wellicht op zichzelf genomen niet voldoende zijn voor vrijstelling, toch tot vrijstelling van het mvv-vereiste kunnen leiden. Daartoe moet verweerder beoordelen of het, gelet op de aangevoerde omstandigheden, onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden aan het mvv-vereiste, als de aanvrager daarnaast aan alle materiële vereisten voor gezinshereniging voldoet. Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de vraag of het onevenredig bezwarend zou zijn om van verzoekster te verlangen dat zij, enkel om te voldoen aan het mvv-vereiste, voor drie maanden zou moeten terugkeren naar China. Verweerder heeft de door verzoekster aangevoerde persoonlijke feiten en omstandigheden weliswaar beoordeeld en daarover het standpunt ingenomen dat die niet leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule, maar daarbij is verweerder niet ingegaan op de toets zoals die door de Afdeling is geformuleerd in rechtsoverweging 4.5 van de uitspraak van 29 maart 2019. Deze houdt in dat als de aangevoerde feiten en omstandigheden op zichzelf genomen niet voldoende zijn om in aanmerking te komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste, verweerder wel moet beoordelen of het onevenredig bezwarend zou zijn om vast te houden dat vereiste, als de vreemdeling daarnaast aan alle materiële vereisten zou voldoen. Omdat verweerder dat niet heeft beoordeeld, is het besluit ondeugdelijk gemotiveerd.
4. Hoewel dit motiveringsgebrek misschien nog wel hersteld kan worden in de nog te nemen beslissing op bezwaar, ziet de voorzieningenrechter bij afweging van alle betrokken belangen, aanleiding om het verzoek toe te wijzen en het bestreden besluit te schorsen tot vier weken naar de nog te nemen beslissing op bezwaar. Hierbij kent de voorzieningenrechter doorslaggevend gewicht toe aan de belangen van verzoekster en haar zoon, om zolang de bezwaarprocedure loopt, niet van elkaar gescheiden te worden door uitzetting van verzoekster.
5. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,-, en een wegingsfactor 1). Indien aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener. De voorzieningenrechter bepaalt verder dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt van € 178,-.