ECLI:NL:RBDHA:2020:12551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
NL20.19436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Zundert, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 24 november 2020.

De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Nederland op grond van de Dublinverordening niet verplicht is de aanvraag in behandeling te nemen, aangezien Italië het verzoek om overname heeft aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat Italië niet in staat is om adequate opvang te bieden aan asielzoekers, maar de rechtbank oordeelt dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd om deze claim te onderbouwen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin het interstatelijk vertrouwensbeginsel is bevestigd. Eiser heeft niet aangetoond dat er structurele tekortkomingen zijn in de asielprocedure in Italië die een reëel risico op onmenselijke behandeling met zich meebrengen.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris niet gehouden is om de aanvraag van eiser met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL20.19436
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.C. van Zundert), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.19437, plaatsgevonden op 24 november 2020. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser verwijst naar de door hem ingediende zienswijze en stelt dat inhoud daarvan als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd op de zienswijze is ingegaan. Eiser maakt niet concreet inzichtelijk waarom deze motivering
niet juist zou zijn, noch op welke punten van zijn zienswijze verweerder niet, althans onvoldoende is ingegaan. Dit had wel op zijn weg gelegen. Daarom gaat de rechtbank aan deze beroepsgrond voorbij.
4. Eiser voert aan dat Nederland de behandeling van zijn asielaanvraag aan zich moet trekken. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiser naar een rapport over de Europese Unie met de titel: ‘Democratic values in the 27-country bloc’. In dit rapport erkent Eurocommissaris Jourova dat sprake is van een gebrek in de democratie. Daarmee erkent zij ook dat opvang voor asielzoekers in Italië in het geheel ontbreekt. Italië is dus niet in staat opvang aan eiser te bieden op grond van de Opvangrichtlijn. In het bestreden besluit wordt door verweerder ten onrechte vastgehouden aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit in de uitspraken van 5 augustus 2020 nog bevestigd.1 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier niet in geslaagd.
7. Zoals verweerder reeds in het bestreden besluit terecht heeft gemotiveerd, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat er concrete aanwijzingen zijn dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen een asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De enkele algemene verwijzing van eiser naar het rapport voornoemd is daarvoor onvoldoende. Verweerder stelt daarover terecht dat eiser niet aangeeft op welke passages van het rapport hij een beroep doet. Verder volgt uit het rapport ook niet dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoen.
8. Daarnaast heeft eiser zijn stelling niet onderbouwd met stukken die hem persoonlijk betreffen. Italië heeft middels het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser als Dublinclaimant in behandeling te nemen, in overeenstemming met de internationale verplichtingen. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser, indien hij meent dat Italië zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn dan wel aan de verdragsverplichtingen, zich dient te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Italië dan wel tot de daartoe geëigende instanties. Niet is gebleken dat eiser al heeft geprobeerd te klagen bij de Italiaanse autoriteiten of deze instanties, dan wel dat de autoriteiten of deze instanties eiser niet willen of kunnen helpen.
9. Concluderend overweegt de rechtbank dat verweerder ten aanzien van Italië onverminderd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan en niet gehouden is om eisers aanvraag met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening onverplicht aan zich te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
01 december 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga A. Vranken
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: DSR13392903
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.